ECLI:NL:RBDHA:2020:8813
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de bevoegdheid van de minister van Buitenlandse Zaken inzake visum kort verblijf
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een visum kort verblijf voor Nederland had aangevraagd, en de minister van Buitenlandse Zaken. De aanvraag was door de Zwitserse ambassade afgewezen, waarna eiseres bezwaar aantekende. De minister heeft echter aangegeven niet bevoegd te zijn om het bezwaar in behandeling te nemen, omdat de beslissing door de Zwitserse autoriteiten was genomen. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft eerst beoordeeld of zij bevoegd was om kennis te nemen van het beroep. Eiseres stelde dat de mededeling van de minister dat hij niet bevoegd was, een besluit was waartegen beroep openstond. De rechtbank oordeelde dat deze mededeling inderdaad als een besluit moest worden aangemerkt, omdat het ging om de beoordeling van de bevoegdheid van de minister om op het bezwaar te beslissen.
Vervolgens heeft de rechtbank de vraag behandeld of de minister zich terecht onbevoegd had verklaard. Eiseres betoogde dat Nederland de lidstaat was die de beslissing op de visumaanvraag had genomen en dat Zwitserland enkel als vertegenwoordiger optrad. De rechtbank concludeerde echter dat Nederland op basis van een bilaterale regeling de bevoegdheid om visumaanvragen te beoordelen volledig had overgedragen aan Zwitserland. Daarom was de minister terecht van mening dat hij niet bevoegd was om het bezwaar van eiseres te behandelen.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en aangegeven dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier, en als gevolg van coronamaatregelen is de uitspraak niet op een openbare zitting gedaan, maar zal later alsnog worden uitgesproken.