Overwegingen
1. Eisers zijn geboren op [geboortedatum 1] 1981, respectievelijk op [geboortedatum 2] 1991, en hebben beiden de Sri Lankaanse nationaliteit. Eisers zijn gehuwd en wonen in Sri Lanka. Referente is de (schoon)zus van eisers, heeft de Nederlandse nationaliteit en woont in Amsterdam (Nederland). Op 16 augustus 2014 hebben eisers een Schengenvisum aangevraagd voor familiebezoek aan referente en haar zoon in Nederland. Omdat Nederland geen consulaire dienst heeft in Sri Lanka, zijn eisers verwezen naar VFS Global in [plaatsnaam] (externe dienstverlener) die in het noorden van Sri Lanka voor Zwitserland visumaanvragen behandelt.
2. Met de besluiten van 19 augustus 2016 (de primaire besluiten) heeft VSF Global de aanvragen van eisers tot het verlenen van een visum voor kort verblijf in Nederland (Schengenvisum) bij referente afgewezen. Reden hiervoor is dat eisers niet hebben aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken, zowel voor de duur van het voorgenomen verblijf als ter garandering van hun terugkeer naar het land van herkomst. Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt bij de Zwitserse bevoegde autoriteiten. Dat bezwaar is afgewezen.
3. Tevens hebben eisers tegen de weigering van hun visa bezwaar gemaakt bij de Nederlandse autoriteiten. Met de besluiten van 28 september 2016 (de bestreden besluiten I) heeft verweerder zich onbevoegd verklaard om op de bezwaren van eisers te beslissen.
4. Daarnaast hebben eisers en referente bij de Visadienst in Nederland opnieuw een visum kort verblijf aangevraagd. Met het besluit van 18 oktober 2016 heeft verweerder geweigerd deze aanvragen in behandeling te nemen.
5. Bij besluit van 23 november 2016 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eisers en referente niet-ontvankelijk verklaard.
6. De rechtbank behandelt het beroep van eisers gericht tegen de bestreden besluiten I en het beroep van eisers en referente gericht tegen het bestreden besluit II.
5. Eisers voeren in beroep aan dat Nederland hun bezwaarschriften respectievelijk hun visumaanvragen in behandeling moet nemen en dat Zwitserland slechts heeft opgetreden als vertegenwoordiger van Nederland. Volgens eisers zijn zij op grond van het Unierecht gerechtigd om hun visumaanvragen in te dienen in het land van hun hoofdbestemming. Eisers stellen dat het volledig uit handen geven van visumprocedures aan Zwitserland in strijd is met de effectieve rechtsgang als bedoeld in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest).
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij niet bevoegd is om te beslissen op de visumaanvragen van eisers. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat hij de bevoegdheid tot visumverlening in Sri Lanka op grond van artikel 8, vierde lid, van de Visumcode en de daarop gebaseerde bilaterale regelingheeft overgedragen aan de Zwitserse autoriteiten. In deze regeling is vastgelegd dat de Zwitserse autoriteiten worden gemachtigd om de visumaanvragen voor Nederland in ontvangst te nemen en hierop zelfstandig te beslissen. Er is dus sprake van een situatie als bedoeld in artikel 8, vierde lid, aanhef en onder d, van de Visumcode. Nu de besluiten tot weigering van de visa zijn genomen door de Zwitserse autoriteiten in Colombo, moeten eisers op grond van artikel 32, derde lid, van de Visumcode beroep instellen tegen Zwitserland als de lidstaat die de definitieve beslissing op de aanvraag heeft genomen. Verweerder stelt zich voorts op het standpunt dat visumaanvragen van onderdanen in Sri Lanka niet rechtstreeks bij de Visadienst in Nederland kunnen worden ingediend. Omdat Nederland door Zwitserland wordt vertegenwoordigd moeten eisers op grond van artikel 6, eerste lid, van de Visumcode hun visumaanvragen indienen in Zwitserland. Verweerder acht zich daarom niet bevoegd om op de visumaanvragen van eisers te beslissen.
7. De rechtbank heeft in de standpunten van partijen aanleiding gezien om prejudiciële vragen te stellen.
Arrest Hof van Justitie EU
8. Het Hof heeft de prejudiciële vragen van de rechtbank als volgt beantwoord:
1. Artikel 32, lid 3, van verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode, zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 610/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013, moet aldus worden uitgelegd dat het de referent niet de mogelijkheid biedt om in eigen naam beroep in te stellen tegen een besluit tot weigering van een visum.
2) Artikel 8, lid 4, onder d), en artikel 32, lid 3, van verordening nr. 810/2009, zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 610/2013, moeten aldus worden uitgelegd dat, wanneer er een bilaterale vertegenwoordigingsregeling is getroffen waarin is bepaald dat de consulaire autoriteiten van de vertegenwoordigende lidstaat bevoegd zijn om de besluiten tot weigering van een visum te nemen, het aan de bevoegde autoriteiten van die lidstaat staat om te beslissen over beroepen tegen een besluit tot weigering van een visum.
3) Een gecombineerde uitlegging van artikel 8, lid 4, onder d), en artikel 32, lid 3, van verordening nr. 810/2009, zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 610/2013, op grond waarvan beroep tegen een besluit tot weigering van een visum moet worden ingesteld tegen de vertegenwoordigende staat, is verenigbaar met het fundamentele recht op effectieve rechterlijke bescherming.
Kan referente in eigen naam beroep instellen tegen de bestreden besluiten I en II?
9. Eisers stellen zich in hun zienswijze op het standpunt dat met het arrest van het Hof duidelijk is geworden dat een referent alleen belanghebbende kan zijn als de aanvrager ook zelf een rechtsmiddel instelt op basis van de Visumcode. In dit geval hebben eisers zo een rechtsmiddel ingesteld en kan referente als bijkomende partij met een belang aan hun geding deelnemen. Het belang van referente is dat zij en haar zoon invulling kunnen geven aan hun privé- en familieleven als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), doordat haar broer, oom, schoonzus en tante, haar en haar zoon in Nederland kunnen komen bezoeken. Eisers zijn van mening dat referente het recht heeft om zelfstandig in Nederland op te komen tegen de schending van haar privé- en familieleven en dat van haar zoon met eisers. Eisers verwijzen in dit verband naar de arresten van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaken Nada tegen Zwitserlanden Kuppinger tegen Duitsland. De beslissing van de Zwitserse autoriteiten om eisers een visum te weigeren, betekent volgens referente een inbreuk op haar privé- of familieleven. Omdat het gaat om besluiten van verweerder die in Nederland zijn genomen, moet referente daartegen in Nederland kunnen opkomen. Zij kan niet worden gedwongen om te procederen in Zwitserland waar die invulling niet zal plaatsvinden.
10. Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat referente enkel kan optreden als ondergeschikte of bijkomende partij ten opzichte van de visumaanvrager en niet onafhankelijk van de visumaanvrager. Artikel 32, derde lid, van de Visumcode moet zo worden uitgelegd dat zij niet in eigen naam beroep kan instellen tegen het besluit om aan haar broer en schoonzus geen visum te verlenen. In dit geval heeft Zwitserland als bevoegde staat beslist op het beroep van eisers tegen de weigering van een visum. Verweerder is niet gebleken dat referente zich niet als partij in de procedure van eisers in Zwitserland heeft kunnen voegen en daarin niet de relevante feiten en omstandigheden met betrekking tot artikel 8 van het EVRM heeft kunnen inbrengen. Zwitserland is immers ook partij bij het EVRM. Een Zwitserse rechter kan ook het gezinsleven toetsen voor een Nederlandse situatie. Verweerder ziet daarom geen aanleiding te oordelen over de gestelde schending van artikel 8 van het EVRM.
11. Het Hof heeft deze vraag met ‘nee’ beantwoord. Het Hof heeft geoordeeld dat uit de bewoordingen van artikel 32, derde lid, van de Visumcode blijkt dat het recht om beroep in te stellen tegen een besluit tot weigering van een visum uitdrukkelijk wordt toegekend aan de betrokken visumaanvrager.Dit is volgens het Hof niet in tegenspraak met artikel 32, derde lid, tweede en derde zin. Op dat beroep van de visumaanvrager is dan de nationale wetgeving van die lidstaat toepassing.
12. Het Hof verwijst in dit verband naar zijn arrest van 13 december 2017waarin is geoordeeld dat het aan de lidstaten is om de modaliteiten te bepalen van de rechtsmiddelen waarover de visumaanvragers beschikken. Die moeten daarbij het gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel in acht nemen. Volgens het Hof volgt hieruit dat de verwijzing naar de nationale wetgeving van de lidstaten is beperkt tot de regeling van de procedurele modaliteiten, terwijl artikel 32, derde lid, van de Visumcode uitdrukkelijk bepaalt wie het recht heeft om beroep in te stellen.Deze vaststelling wordt volgens het Hof ook bevestigd door de context van artikel 32, derde lid van de Visumcode.
13. Uit die context blijkt volgens het Hof dat enkel de visumaanvrager het recht heeft om beroep in te stellen tegen een besluit tot weigering van een visum. Een dergelijke vaststelling staat er niet aan in de weg dat de lidstaten bij het bepalen van de aard en de concrete modaliteiten van de rechtsmiddelen waarover visumaanvragers beschikken, de referent toestemming geven om in de beroepsprocedure als bedoeld in artikel 32, derde lid, van de Visumcode, samen met de visumaanvrager op te treden. Gelet op hetgeen in punt 47 van dit arrest is vastgesteld, kan de referent evenwel slechts optreden als ondergeschikte of bijkomende partij ten opzichte van de visumaanvrager, en niet onafhankelijk van die aanvrager. Ook kan de adressaat van een besluit tot weigering van een visum een derde opdragen hem in rechte te vertegenwoordigen. Het Hof concludeert daarom dat artikel 32, derde lid, van de Visumcode aldus moet worden uitgelegd dat het de referent niet de mogelijkheid biedt om in eigen naam beroep in te stellen tegen een besluit tot weigering van een visum.
14. Gelet op het antwoord van het Hof oordeelt de rechtbank dat referente niet zelfstandig beroep kon instellen tegen het bestreden besluit II. Wel kan referente op grond van artikel 8:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden aangemerkt als belanghebbende en in die hoedanigheid deelnemen als partij in de beroepen van eisers over de weigering van hun visa. De rechtbank merkt referente in die hoedanigheid aan als partij bij de beroepen van eisers.
15. De vraag is dan of referente daarmee ook het recht heeft om zelfstandig in Nederland op te komen tegen de schending van haar privé- en familieleven en dat van haar zoon met eisers. Die vraag zal de rechtbank hierna beantwoorden.
Is Nederland of Zwitserland bevoegd om te beslissen over de visumaanvragen van eisers?
16. Het Hof heeft hierop geantwoord dat Zwitserland bevoegd is en Nederland niet. Het Hof heeft hiervoor de volgende overwegingen gegeven:
70 Wat de algemene regel betreft, bepaalt artikel 8, lid 2, van de visumcode dat indien het consulaat van de vertegenwoordigende lidstaat voornemens is een visum te weigeren, het de aanvraag doorzendt aan de bevoegde autoriteiten van de vertegenwoordigde lidstaat, die er vervolgens een definitief besluit over nemen.
71 Wat de bijzondere regel betreft, bepaalt artikel 8, lid 4, onder d), van die code dat de tussen twee lidstaten getroffen bilaterale vertegenwoordigingsregeling het consulaat van de vertegenwoordigende lidstaat in afwijking van de algemene regel kan machtigen om, na onderzoek van de aanvraag, te weigeren een visum af te geven.
72 Met andere woorden, bij gebreke van een andersluidende regeling in de bilaterale vertegenwoordigingsregeling legt de vertegenwoordigende lidstaat, indien hij van mening is dat een visumaanvraag moet worden afgewezen, de aanvraag voor aan de autoriteiten van de vertegenwoordigde lidstaat. Het is de verantwoordelijkheid van laatstgenoemde autoriteiten om het definitieve besluit te nemen. Daarentegen staat het aan de autoriteiten van de vertegenwoordigende lidstaat om de visumaanvraag af te wijzen en het definitieve besluit te nemen, indien de bilaterale vertegenwoordigingsregeling zulks bepaalt.
73 Aangezien artikel 32, lid 3, van de visumcode bepaalt dat het beroep tegen een besluit tot weigering van een visum wordt ingesteld tegen de lidstaat die het definitieve besluit over de aanvraag heeft genomen, hangt, wanneer er sprake is van een vertegenwoordigingsregeling tussen twee lidstaten, de bepaling welke staat bevoegd is om het definitieve besluit te nemen en waartegen dus het beroep moet worden ingesteld, bijgevolg af van de voorwaarden van die regeling.
17. Nederland heeft met Zwitserland op 1 oktober 2014 een vertegenwoordigingsregeling (note verbale) getroffen. Daarin is bepaald dat het aan de Zwitserse Bondsstaat staat om, wanneer hij het Koninkrijk der Nederlanden vertegenwoordigt, onder meer ‘waar nodig, in overeenstemming met artikel 8, lid 4, onder d), van de visumcode, te weigeren om een visum af te geven’ en ‘beroepen te behandelen overeenkomstig het nationale recht van de vertegenwoordigende partij’. Aangezien het op grond van de bilaterale regeling aan Zwitserland stond om het definitieve besluit te nemen over de door eisers ingediende aanvragen van een visum voor kort verblijf voor Nederland, is naar het oordeel van het Hof Zwitserland ook de bevoegde staat om kennis te nemen van beroepen tegen besluiten tot weigering van een visum overeenkomstig artikel 32, derde lid, van de Visumcode.
18. De rechtbank oordeelt dat nu Nederland op grond van de vertegenwoordigingsregeling de bevoegdheid om op visumaanvragen te beslissen volledig heeft overgedragen aan Zwitserland, zij daarom niet bevoegd is om de visumaanvragen van eisers in ontvangst te nemen en daarover een beslissing te nemen. Dit geldt dan ook voor de visumaanvraag ingediend door referente.
19. Eisers hebben hiertegen ingebracht dat zij ook de Visumdienst in Nederland hebben verzocht om een visum te verlenen. Blijkens rechtsoverweging 64 en 74 van het arrest gaat het Hof er vanuit dat Nederland visumaanvragers tegemoet is gekomen omdat men geen eigen consulaat in Sri Lanka heeft. Dit is echter feitelijk onjuist. Nederland had en heeft een ambassade in Colombo in Sri Lanka dat visumaanvragen voor overzeese (Caribische) gebieden behandelt. Volgens eisers is er geen reden voor een vertegenwoordigingsregeling in Sri Lanka en daarmee evenmin voor een verwijzing door Nederland van deze visumaanvragen naar Zwitserland. Indien er op de ambassade te weinig personeel is om de visumaanvragen in behandeling te nemen, kan Nederland hiervoor rechtsreeks VFS Global inschakelen. Eisers stellen dat de bilaterale regeling met Zwitserland geen bepaling bevat dat Nederland niet meer bevoegd is om een visumaanvraag te behandelen. Nederland kan er daarom ook voor kiezen om dat zelf te doen en voorbij te gaan aan de regeling.
20. De rechtbank is van oordeel dat dit betoog van eisers niet slaagt. Volgens artikel 6, eerste lid, van de Visumcode wordt een aanvraag onderzocht en wordt erover beslist door het consulaat van de bevoegde lidstaat in het ambtsgebied waarvan de aanvrager legaal woont. Dat Nederland in Sri Lanka ook een ambassade heeft, neemt niet weg dat volgens de Visumcode de bevoegdheid voor de beoordeling van visumaanvragen bij het consulaat ligt. Blijkens doelstelling (18) van de Visumcode is plaatselijke Schengensamenwerking van wezenlijk belang voor de geharmoniseerde toepassing van het gemeenschappelijk visumbeleid en voor een goede beoordeling van migratie- en/of veiligheidsrisico’s. Vanwege de verschillen in plaatselijke omstandigheden dient de operationele toepassing van specifieke wettelijke bepalingen te worden beoordeeld door de diplomatieke en consulaire posten van de lidstaten per afzonderlijke locatie teneinde voor een geharmoniseerde toepassing van de wettelijke bepalingen te zorgen en om ‘visumshoppen’ en ongelijke behandeling van visumaanvragers te voorkomen, aldus de doelstelling. Gezien deze doelstelling van de Visumcode heeft Nederland aanleiding gezien om voor visumaanvragers uit Sri Lanka de bilaterale regeling (note verbale) te sluiten met Zwitserland. Dat er volgens eisers geen noodzaak is voor deze bilaterale regeling, kan dat niet anders maken. Van een resterende bevoegdheid voor Nederland op grond van de bilaterale regeling is niet gebleken. Op grond van de bilaterale regeling kunnen eisers hun visumaanvragen alleen bij de Zwitserse vertegenwoordiging in Colombo indienen. Verweerder kan aan die bilaterale regeling ook niet (eenzijdig) voorbijgaan. Verweerder heeft daarom terecht geweigerd om de bij de Visadienst in Nederland ingediende visumaanvragen van eisers en van referente in behandeling te nemen.
Is er sprake van een effectief rechtsmiddel?
21. Eisers hebben hierover aangevoerd dat de procedure in Zwitserland niet effectief was, onder meer omdat het recht om gehoord te worden is geschonden door het Staatssekretariat für Migration (SEM). Verder heeft de Zwitserse rechtbank (BVG) de besluiten tot weigering van hun visumaanvragen niet inhoudelijk behandeld, omdat eisers eerst 800 CHF moesten betalen. Eisers’ betoog dat door de hoge kosten de procedure ineffectief is, is evenmin inhoudelijk beoordeeld. Volgens eisers zijn de door Zwitserland gehanteerde leges onevenredig hoog en disproportioneel voor het voeren van visumprocedures en heeft de BVG zich hierover ten onrechte niet uitgelaten.
22. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit dat aan de procedure in Zwitserland formele eisen worden gesteld, niet betekent dat er geen effectief rechtsmiddel is. Eisers kunnen die eisen in de procedure in Zwitserland ter discussie stellen. Blijkens de uitspraak van de BVG heeft de Zwitserse rechter zich ook rekenschap gegeven van de inkomenspositie van eisers. In Zwitserland worden de kosten van het beroep terugbetaald, als het beroep gegrond is.
23. Het Hof heeft artikel 32, derde lid, van de Visumcode uitgelegd met in achtneming van de grondrechten en beginselen van het EVRM en het Handvest. Volgens het Hof moet in de specifieke context van artikel 32, derde lid, van de Visumcode elke lidstaat de grondrechten, en met name het recht op effectieve rechterlijke bescherming, eerbiedigen door de aard en de modaliteiten van de beroepen tegen besluiten tot weigering van een visum te bepalen met inachtneming van het gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel in de zin van het arrest El Hassani.
24. Het recht van visumaanvragers op effectieve rechterlijke bescherming moet worden gewaarborgd ongeacht de vraag of het beroep tegen een besluit tot weigering van een visum volgens de bewoordingen van de vertegenwoordigingsregeling moet worden ingesteld tegen de vertegenwoordigende staat dan wel tegen de vertegenwoordigde staat. Dat het definitieve besluit tot weigering van een visum door de vertegenwoordigende staat is genomen, doet geen afbreuk aan de verplichting om dit recht te eerbiedigen.
25. Het Hof heeft verder overwogen dat Zwitserland eenvormige visa kan afgeven die geldig zijn voor het gehele Schengengebied. Hoewel Zwitserland geen lidstaat is van de EU, is zij wel partij bij het EVRM en vooral ook een geassocieerde staat op grond van de associatieovereenkomst met de Zwitserse Bondsstaat inzake het Schengenacquis. Zwitserland is daarom verplicht om alle bepalingen van het Schengenacquis volgens de daarin voorziene procedures uit te voeren. Gelet hierop is het Hof van oordeel dat een gecombineerde uitlegging van artikel 8, vierde lid, aanhef en onder d, en artikel 32, derde lid, van de Visumcode, op grond waarvan beroep tegen een besluit tot weigering van een visum moet worden ingesteld tegen de vertegenwoordigende staat, verenigbaar is met het fundamentele recht op effectieve rechterlijke bescherming.
26. Zoals hiervoor onder punt 18 is geoordeeld, volgt uit artikel 8, vierde lid, aanhef en onder d, van de Visumcode en de bilaterale regeling dat Nederland de bevoegdheid voor visumverlening in Sri Lanka volledig heeft overgedragen aan Zwitserland. Uit artikel 32, derde lid, van de Visumcode, zoals dat door het Hof in het arrest is uitgelegd, volgt dan dat verweerder niet bevoegd is om op de bezwaren van eisers te beslissen en dat hij evenmin bevoegd is de aanvragen van eisers en van referente ingediend bij de Nederlandse Visadienst in behandeling te nemen. Dat eisers hun beroep tegen het besluit tot weigering van een visum (hebben) moeten instellen bij de rechtbank in de vertegenwoordigende staat, Zwitserland, is volgens het Hof ook niet in strijd met het fundamentele recht op effectieve rechterlijke bescherming als bedoeld in artikel 47 van het Handvest.
27. De rechtbank concludeert dat nu verweerder niet bevoegd is de aanvragen van eisers en referente in behandeling te nemen en verweerder de bezwaren van eisers en die van referente in het bestreden besluit II terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, zij niet kan toekomen aan een beoordeling van het beroep van referente op artikel 8 van het EVRM in het kader van de visumprocedures van eisers. Eisers en referente moeten het beroep op artikel 8 van het EVRM aan de orde stellen in de procedure in Zwitserland. De arresten van het EHRM in de zaken Nada tegen Zwitserland en Kuppinger tegen Duitsland waarnaar eisers hebben verwezen, maken dat niet anders. Uit de door eisers aangehaalde overwegingen uit die arresten volgt (nog) niet dat het effectieve rechtsmiddel in de lidstaat aanwezig moet zijn waar de gestelde schending van artikel 8 van het EVRM zich voordoet. Ook de grieven van eisers en referente over de hoogte van de leges en over de hoorplicht moeten zij in de procedure in Zwitserland aan de orde stellen. In zoverre is er sprake van een waarborg voor toegang tot de rechter en een daadwerkelijk rechtsmiddel als bedoeld in artikel 47 van het Handvest. Voor zover eisers menen dat daarvan in hun individuele geval geen sprake is, zullen zij zich – zo nodig – moeten wenden tot het EHRM om een klacht in te dienen.
28. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat dan ook geen aanleiding.