ECLI:NL:RBDHA:2020:8809

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juli 2020
Publicatiedatum
10 september 2020
Zaaknummer
19/9745 en 19/7226
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om uitstel van vertrek en beoordeling van medische noodsituatie in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 23 juli 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om uitstel van vertrek van eiseres, die de Sierra Leoonse nationaliteit heeft en lijdt aan psychische klachten. Eiseres had eerder een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank heeft de aanvraag beoordeeld in het licht van de relevante wetgeving, waaronder artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank oordeelde dat het Bureau Medische Advisering (BMA) een deskundigenadvies had uitgebracht, waaruit bleek dat er geen medische noodsituatie op korte termijn werd verwacht. Eiseres voerde aan dat het BMA-advies niet inzichtelijk en concludent was, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder zich op het advies mocht baseren. Eiseres had ook aangevoerd dat haar status als moeder van een zoon niet was meegewogen, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet relevant was voor de beoordeling van haar aanvraag om uitstel van vertrek. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De rechtbank concludeerde dat er geen grond was voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, aangezien het beroep ongegrond was verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 19/9745 en AWB 19/7226
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 23 juli 2020 in de zaak tussen

[eiseres/verzoekster] ,

V-nummer [V-nummer] ,
eiseres/verzoekster
(gemachtigde: mr. J.C.E. Hoftijzer),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 9 maart 2018 (het primaire besluit I) heeft verweerder de aanvraag van eiseres/verzoekster (hierna te noemen: eiseres) van 9 januari 2018 tot het verlenen van uitstel van vertrek afgewezen.
Bij besluit van 15 april 2019 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en het primaire besluit herroepen. Het bureau medische advisering (BMA) heeft op verzoek van verweerder op 16 september 2019 een nieuw BMA-advies uitgebracht.
Bij besluit van 23 september 2019 (het primaire besluit II) heeft verweerder opnieuw op de aanvraag beslist.
Op 23 september 2019 heeft eiseres verzocht om een voorlopige voorziening hangende bezwaar te treffen. Dit dossier staat geregistreerd onder zaaknummer AWB 19/7226.
Bij besluit van 12 december 2019 heeft verweerder opnieuw op het bezwaar beslist (het bestreden besluit II) en het verzoek om uitstel van vertrek afgewezen.
Eiseres heeft beroep ingesteld (zaaknummer AWB 19/9745) en de rechtbank verzocht het verzoek met zaaknummer AWB 19/7226 aan te merken als een voorlopige voorziening hangende beroep.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juni 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft de rechtbank verzocht om vrijstelling van de verplichting tot het betalen van het verschuldigde griffierecht. Eiseres heeft (in dossier AWB 19/7226) op 23 oktober 2019 een formulier ingediend waaruit blijkt dat eiseres geen inkomen heeft en niet over vermogen beschikt. Eiseres voldoet daarmee aan de voorwaarden voor vrijstelling van het betalen van het griffierecht. Aan eiseres wordt daarom vrijstelling van de betaling van griffierecht verleend.
2. Eiseres is geboren op [1993] en heeft de Sierra Leoonse nationaliteit. Zij heeft psychische klachten die voortkomen uit een posttraumatische stressstoornis van matige ernst. Het gaat om klachten als nachtmerries, opdringende herinneringen en herbelevingen. Verder zijn er dissociatieve klachten, angst- en dwangklachten en depressieve klachten met suïcidale gedachten en plannen en automutilatie. Er is een lage zelfwaardering gepaard met een sterk negatief over zichzelf denken.
Eiseres heeft aan verweerder gevraagd om haar uitstel van vertrek te verlenen op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen en eiseres geen uitstel van vertrek verleend. Eiseres kan reizen. Bij het uitblijven van een medische behandeling bij eiseres wordt in principe geen medische noodsituatie op korte termijn verwacht. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op een advies van het BMA van 16 september 2019.
4. Eiseres heeft aangevoerd dat het BMA-advies niet inzichtelijk en concludent is en dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn vergewisplicht. Het BMA stelt enerzijds dat geen medische noodsituatie op korte termijn wordt verwacht, maar anderzijds dat een medische noodsituatie niet geheel is uitgesloten. Daarnaast blijkt uit het BMA-advies dat de behandelmogelijkheden in Sierra Leone ongewis zijn en reizen naar Sierra Leone wordt ontraden. Verder is er ten onrechte niet getoetst of de feitelijke uitzetting van eiseres kan leiden tot een reëel risico op schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele vrijheden (EVRM). Eiseres verwijst naar het arrest C.K. tegen Slovenië. [1]
5. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) is een advies van het BMA aan verweerder aan te merken als een deskundigenadvies. Verweerder moet, als hij een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, zich op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ervan vergewissen dat dit advies inzichtelijk, concludent en zorgvuldig en tot stand is gekomen. Als aan deze eisen is voldaan, mag verweerder van dit advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan. [2]
6. De rechtbank acht het BMA-advies, dat is gebaseerd op informatie van de behandelend sector van eiseres, inhoudelijk inzichtelijk en concludent. Verweerder heeft uit het BMA-advies de conclusie mogen trekken dat terugkeer van eiseres naar haar land van herkomst niet zal leiden tot een medische noodsituatie. Daarvoor is van belang dat verweerder heeft toegelicht dat hij slechts een medische noodsituatie aanneemt, als het BMA concludeert dat bij het uitblijven van behandeling zich ‘naar alle waarschijnlijkheid’ op de korte termijn een medische noodsituatie zal ontstaan. Als het BMA (zoals in geval van eiseres) concludeert dat een medische noodsituatie niet valt uit te sluiten, maar op korte termijn niet wordt verwacht dan neemt verweerder geen medische noodsituatie aan. Verweerder heeft verwezen naar het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 29 augustus 2017 (WBV 2017/8) en de werkinstructie 2018/16. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in dit geval in het BMA-advies dat een medische noodsituatie “niet valt uit te sluiten” niet hoefde lezen dat “naar alle waarschijnlijkheid” op de korte termijn een medische noodsituatie zal ontstaan. Voor een dergelijke lezing biedt het advies geen aanknopingspunten.
Verder heeft verweerder terecht overwogen dat de conclusie van het BMA dat reizen naar Sierra Leone wordt afgeraden, niet betekent dat er dus een medische noodsituatie zal ontstaan. Het BMA raadt het reizen af vanwege het ontbreken van behandelmogelijkheden, maar zegt daarmee niet dat het uitblijven van behandeling zal leiden tot een medische noodsituatie. Nu de conclusie van het BMA is dat stopzetting van de behandeling niet zal leiden tot een medische noodsituatie, hoeft verweerder niet in te gaan op behandelmogelijkheden in Sierra Leone.
De rechtbank volgt eiseres verder niet in haar standpunt dat het BMA-advies gebrekkig zou zijn op het punt van de toetsing van de feitelijke uitzetting. Daarvoor is allereerst van belang dat het aan de vreemdeling is om objectieve gegevens te overleggen die de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen daarvan voor een overdracht aantonen. Deze gegevens zijn niet door eiseres overgelegd. Daarbij heeft de BMA-arts bij het antwoord op vraag 5a geconcludeerd dat eiseres kan reizen en dat geen medische reisvoorwaarden noodzakelijk zijn. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Eiseres heeft verder aangevoerd dat verweerder in zijn besluitvorming uitgaat van een onjuist toetsingskader gelet op de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EHRM). Eiseres stelt dat verweerder het arrest Savran [3] nog niet heeft verwerkt in zijn beleid. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat verweerder gelet op het arrest Paposhvili [4] een te hoge drempel opwerpt voor toepassing van artikel 64 van de Vw.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet heeft toegelicht op welk punt verweerders beleid niet in overeenstemming is met genoemde uitspraken van het EHRM. De enkele stelling van eiseres dat verweerders beleid een te hoge drempel opwerpt voor toepassing van artikel 64 van de Vw is, zonder nadere concretisering, onvoldoende om van de juistheid van die stelling uit te kunnen gaan. Daarbij is voorts van belang dat de genoemde uitspraken van het EHRM met name gaan over de feitelijke toegankelijkheid van zorg in het land van herkomst. Nu in het geval van eiseres de conclusie is dat geen medische noodsituatie zal ontstaan op korte termijn, komt verweerder aan de vraag of behandeling mogelijk en toegankelijk is in het land van herkomst niet toe. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder niet heeft onderkend dat eiseres moeder is geworden van een zoon. Dit had verweerder moeten meewegen bij de beantwoording van de vraag of eiseres in aanmerking komt voor uitstel van vertrek. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat verweerder dit had moeten betrekken in het kader van artikel 8 van het EVRM. Als eiseres moet vertrekken dan heeft dat ook gevolgen voor haar zoon en daarover heeft verweerder niets gezegd.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de aanvraag om uitstel van vertrek een persoonsgebonden procedure is die alleen ziet op de (persoonlijke) situatie van de aanvrager. Verweerder heeft het feit dat eiseres moeder is van een zoon dus niet in het kader van artikel 8 van het EVRM bij de beoordeling van de aanvraag om uitstel van vertrek in de zin van artikel 64 Vw hoeven betrekken. Als eiseres een beroep wil doen op artikel 8 van het EVRM kan zij daarvoor een aanvraag indienen bij verweerder. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder het bezwaarschrift ten onrechte kennelijk ongegrond heeft verklaard en dus ten onrechte heeft afgezien van een hoorzitting. Gelet op de door eiseres ingeroepen arresten is er op zijn minst twijfel mogelijk over het door verweerder ingenomen standpunt. Alleen al daarom had verweerder eiseres moeten horen, voordat hij een beslissing zou nemen op het bezwaar.
10. De rechtbank overweegt dat verweerder slechts van horen mag afzien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een ander besluit. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat deze situatie zich heeft voorgedaan. In het primaire besluit heeft verweerder geconcludeerd dat er geen medische noodsituatie zal ontstaan op korte termijn. Verweerder komt daarom niet toe aan de vraag of er behandelmogelijkheden zijn in het land van herkomst. Met de enkele verwijzing naar de arresten Savran en Paposhvili heeft eiseres geen twijfel gezaaid over dit standpunt nu deze arresten alleen gaan over de feitelijke toegankelijkheid van behandeling in het land van herkomst. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in de inhoud van het bezwaarschrift geen aanleiding hoeven zien om eiseres te horen. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Ook wat verder is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Het beroep is ongegrond.
12. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan op 23 juli 2020 door mr. C. Karman, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. A.G.C. Bulten, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De (voorzieningen)rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover het beroep betreft, binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 16 februari 2017 ECLI:EU:C:2017:127.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 16 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1598.
3.het arrest van 1 oktober 2019 (Savran tegen Denemarken, 57467/15).
4.het arrest van 13 december 2016 (Paposhvili tegen België, 41738/10).