ECLI:NL:RBDHA:2020:8733
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op grond van middelenvereiste en gezinsleven
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser met de Egyptische nationaliteit en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij zijn echtgenote, referente, in Nederland te verblijven. De aanvraag werd afgewezen omdat de referente niet voldeed aan het middelenvereiste, wat inhoudt dat zij niet over voldoende en duurzame middelen van bestaan beschikte. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken, waaronder een uitspraak van 9 september 2019, geoordeeld dat verweerder de aanvraag niet zonder meer kon afwijzen zonder rekening te houden met de individuele omstandigheden van eiser en referente. In deze zaak heeft de rechtbank vastgesteld dat de referente, ondanks een recent vast dienstverband, niet in staat was om aan het middelenvereiste te voldoen. De rechtbank heeft ook overwogen dat de belangen van de eiser om gezinsleven in Nederland uit te oefenen, niet opwegen tegen het belang van de Nederlandse staat om een restrictief vreemdelingenbeleid te voeren. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM, dat het recht op respect voor het gezinsleven waarborgt. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.