Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.[de V.O.F.] , te [plaats 2] ,
[vennoot 1], te [plaats 3] , gemeente [gemeente 2] ,
[vennoot 2], te [plaats 2] ,
[vennoot 3],
[gedaagde], te [plaats 4] ,
[handelsnaam gedaagde],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 19 juni 2019;
- het proces-verbaal van de enquête aan de zijde van [eiser] van 11 oktober 2019;
- het proces-verbaal van de contra-enquête aan de zijde van [de V.O.F. c.s.] van 11 februari 2020;
- de conclusie na enquête van [eiser] van 11 maart 2020;
- de akte na enquête en contra-enquête van [de V.O.F. c.s.] van 11 maart 2020, met één productie;
- de conclusie na enquête van [gedaagde] van 11 maart 2020, met één productie,
- de antwoordconclusie na enquête van [eiser] van 8 april 2020;
- de akte uitlating conclusies na enquête en contra-enquête van [de V.O.F. c.s.] van 8 april 2020;
- de antwoordakte na enquête en contra-enquête van [gedaagde] van 8 april 2020, met producties.
2.De verdere beoordeling
geadviseerdwelke middelen gebruikt moesten worden gebruikt voor de bespuiting en de dosering. Daarop sluit de verklaring van [vennoot 1] echter niet aan: hij heeft op dit punt, samengevat, verklaard dat [A] hem heeft
gevraagdde percelen te bespuiten met de middelen die [A] aan hem heeft opgegeven. Gevraagd naar de positie van [A] heeft [vennoot 1] verklaard: “Hij was gewoon bij [eiser] geweest”. De verklaring van [vennoot 1] duidt erop dat [A] niet als adviseur van [de V.O.F. c.s.] heeft opgetreden, maar als opdrachtgever (namens [eiser] ).