ECLI:NL:RBDHA:2020:8566

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 september 2020
Publicatiedatum
3 september 2020
Zaaknummer
NL20.1534
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verantwoordelijkheid van Nederland voor de asielaanvraag van eiseres na het verstrijken van de overdrachtstermijn

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 1 september 2020, wordt de verantwoordelijkheid van Nederland voor de asielaanvraag van eiseres beoordeeld. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht op basis van de Dublinverordening. Eiseres stelde dat de overdrachtstermijn op 28 mei 2020 was verstreken, waardoor Nederland verantwoordelijk was geworden voor haar asielaanvraag. De rechtbank oordeelde dat de overdrachtstermijn inderdaad was verstreken, omdat eiseres niet binnen de gestelde termijn aan de Italiaanse autoriteiten was overgedragen. De rechtbank concludeerde dat er geen wettelijke grondslag was voor het beleid van de Staatssecretaris dat het bezwaar tegen de afwijzing van de reguliere aanvraag de uitvoering van het overdrachtsbesluit opschortte. Hierdoor was Nederland verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de Staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.575,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.1534

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres,

V-nummer: [nummer] ,
gemachtigde: mr. F.M. Holwerda,
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: mr. F.S. Schoot.

Procesverloop

Bij besluit van 17 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Eiseres heeft op 27 januari 2020 de gronden van het beroep ingediend.
Naar aanleiding van de sluiting van de rechtbank vanwege de maatregelen die zijn getroffen in verband met het coronavirus hebben de zittingen op 24 maart 2020 en op 22 april 2020 geen doorgang kunnen vinden.
Verweerder heeft op 14 april 2020 een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft vervolgens op 29 april 2020 een repliek ingediend. Verweerder heeft op
15 mei 2020 een dupliek ingediend.
Op verzoek van de rechtbank hebben partijen zich op 4 juni 2020 uitgelaten over het procesbelang in deze procedure.
De rechtbank heeft de zaak vervolgens verwezen naar een meervoudige kamer.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juli 2020. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om overname gedaan. Op 28 november 2019 heeft Italië dit verzoek aanvaard.
2. Eiseres voert aan dat de uiterste overdrachtsdatum is verstreken op 28 mei 2020 (zes maanden na aanvaarding van het claimverzoek door Italië), waardoor de verantwoordelijkheid voor de behandeling van haar asielaanvraag op grond van de Dublinverordening op Nederland over is gegaan.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de uiterste overdrachtsdatum 22 oktober 2020 is. Verweerder betoogt dat de overdrachtstermijn is opgeschort vanaf het moment dat eiseres bezwaar heeft gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag om verlening van een reguliere verblijfsvergunning, tot het moment dat zij dit bezwaar heeft ingetrokken op 22 april 2020. Dit bezwaar heeft opschortende werking op grond van artikel 73, eerste lid, van de Vw en om die reden is ook de werking van het overdrachtsbesluit opgeschort en daarmee de overdrachtstermijn. Op 22 april 2020 (de datum waarop eiseres het bezwaar heeft ingetrokken) is volgens verweerder een nieuwe overdrachtstermijn van zes maanden gaan lopen. Verweerder verwijst daarbij naar paragraaf B1/7.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
De rechtbank stelt vast dat de overdrachtstermijn van zes maanden is gaan lopen op 28 november 2019. Dit betekent dat verweerder tot en met 28 mei 2020 de gelegenheid had om eiseres over te dragen aan de Italiaanse autoriteiten, tenzij de overdrachtstermijn op enig moment is opgeschort.
4.2
Voor de vraag of een overdrachtstermijn wordt opgeschort is de Dublinverordening bepalend. In artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening is – voor zover hier van belang – bepaald dat overdracht plaatsvindt uiterlijk binnen een termijn van zes maanden vanaf de aanvaarding van het verzoek van een andere lidstaat om de betrokkene over of terug te nemen of vanaf de definitieve beslissing op het beroep of het bezwaar wanneer dit overeenkomstig artikel 27, derde lid, opschortende werking heeft. Daaruit leidt de rechtbank af dat de overdrachtstermijn alleen wordt opgeschort overeenkomstig artikel 27, derde lid, van de Dublinverordening.
In artikel 27, derde lid, van de Dublinverordening wordt de lidstaten de keuze uit drie mogelijkheden gegeven, om te bewerkstelligen dat een vreemdeling een daadwerkelijk rechtsmiddel tegen een overdrachtsbesluit in kan stellen. Nederland heeft gekozen voor de toepassing van artikel 27, derde lid, aanhef en onder c, van de Dublinverordening. In het Nederlandse recht is daarom bepaald dat, als verweerder een asielverzoek niet in behandeling neemt omdat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan, de vreemdeling een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening kan doen om de uitvoering van het overdrachtsbesluit op te schorten (en de feitelijke overdracht te voorkomen). In dit verband verwijst de rechtbank naar artikel 7.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000. De werking van een besluit om een asielverzoek niet in behandeling te nemen omdat een andere lidstaat op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is, wordt dus niet van rechtswege opgeschort, maar alleen na het treffen van een voorlopige voorziening.
4.3
In deze procedure heeft eiseres het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening om de uitvoering van het overdrachtsbesluit op te schorten, ingetrokken. De werking van het bestreden besluit is dus niet door een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening opgeschort.
4.4
De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat ook het indienen van een bezwaarschrift tegen de afwijzing van een aanvraag om verlening van een reguliere verblijfsvergunning de overdrachtstermijn opschort. Weliswaar heeft verweerder dat bepaald in zijn beleid zoals beschreven in paragraaf B1/7.2 van de Vc, maar een bevoegdheidsgrondslag daarvoor kan niet worden gevonden in artikel 27, derde lid, van de Dublinverordening. Daartoe overweegt de rechtbank dat artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening – dat onder meer verwijst naar artikel 27, derde lid, aanhef en onder c, van de Dublinverordening – betrekking heeft op rechtsmiddelen die zijn aangewend tegen het overdrachtsbesluit zelf of die hebben geleid tot een voorlopige voorziening waarbij de uitvoering van het overdrachtsbesluit door de voorzieningenrechter is opgeschort. Niet in geschil is dat het bezwaar in de reguliere procedure niet een rechtsmiddel gericht tegen het overdrachtsbesluit noch een getroffen voorlopige voorziening betreft.
4.5.1
Verweerder heeft in dit verband verwezen naar het arrest Koushkaki (C-84/12, EU:C:2013:862) van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 december 2013, waarin is geoordeeld dat bij de uitleg van een Unierechtelijke bepaling niet alleen rekening moet worden gehouden met de bewoordingen ervan, maar ook met de context en de doelstellingen van de regeling waarvan zij deel uitmaakt. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat zijn uitleg – dat als op grond van nationale wetgeving geen uitvoering kan worden gegeven aan het overdrachtsbesluit, dit tevens opschorting van de overdrachtstermijn met zich brengt – past binnen de strekking van artikel 27, derde lid, van de Dublinverordening en het doel van de Dublinverordening. Anders zou namelijk een situatie ontstaan waarbij een vreemdeling zelf invloed kan uitoefenen op het verstrijken van de overdrachtstermijn door het maken van bezwaar tegen de afwijzing van een aanvraag tot het verlenen van een reguliere verblijfsvergunning.
De rechtbank volgt verweerder daarin niet. Voor de uitleg die verweerder voorstaat, kan geen steun worden gevonden in de bewoordingen van artikel 29, eerste lid, en artikel 27, derde lid, van de Dublinverordening. Zoals hiervoor is overwogen, gaat het in dit geval immers niet om een rechtsmiddel dat is aangewend tegen het overdrachtsbesluit zelf en evenmin – anders dan in de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waar verweerder een beroep op doet [1] – om een verzoek aan een rechterlijke instantie om de uitvoering van het overdrachtsbesluit op te schorten zoals bepaald in artikel 27, derde lid, aanhef en onder c, van de Dublinverordening. Evenmin kan steun gevonden worden in de context en de doelstellingen van de Dublinverordening. Weliswaar is één van de doelstellingen van de Dublinverordening ‘forumshopping’ tegen te gaan, maar de Dublinverordening kent meerdere doelstellingen, zodat een ruimere uitleg van de betreffende bepalingen daarmee niet zonder meer gegeven is. Eén andere belangrijke doelstelling is – zo stelt eiseres terecht – zo spoedig mogelijk vast te stellen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek. De artikelen 29, eerste lid, en artikel 27, derde lid, aanhef en onder c, van de Dublinverordening verzekeren dat een vreemdeling daarbij in staat wordt gesteld de rechtmatigheid van een overdrachtsbesluit door een rechterlijke instantie te laten beoordelen en dit rechtmatigheidsoordeel in de lidstaat waarin dat getoetst wordt, te mogen afwachten. Om dat te bewerkstelligen, moet in het nationale recht – middels één van de drie keuzes gegeven in artikel 27, derde lid, van de Dublinverordening – worden geregeld dat het overdrachtsbesluit (en de rechtsgevolgen ervan) wordt opgeschort.
4.5.2
In dit verband heeft verweerder ter zitting nog betoogd dat artikel 27, derde lid, aanhef en onder c, van de Dublinverordening in samenhang moet worden gelezen met artikel 27, derde lid, aanhef en onder a, van de Dublinverordening, waarin is verwoord dat lidstaten in hun nationale recht kunnen bepalen dat een bezwaar of beroep tegen een overdrachtsbesluit de vreemdeling het recht verleent om in afwachting van de uitkomst van het bezwaar of beroep in de betrokken lidstaat te blijven.
Volgens verweerder moeten voornoemde bepalingen zo worden geïnterpreteerd, dat daaruit volgt dat een vreemdeling op grond van artikel 27, derde lid, aanhef en onder c, van de Dublinverordening een rechterlijke instantie om opschorting van de werking van het overdrachtsbesluit – en dus de overdrachtstermijn – kan verzoeken, indien dit niet reeds uit de nationale wetgeving voortvloeit. Nu in dit geval de opschortende werking van het bezwaar in de reguliere procedure uit de nationale wetgeving (artikel 73, eerste lid, van de Vw) volgt, brengt dit tevens – op grond van artikel 27, derde lid, aanhef en onder a, van de Dublinverordening – opschorting van de overdrachtstermijn mee. Van een verzoek aan een rechterlijke instantie, zoals bedoeld in artikel 27, derde lid, aanhef en onder c, van de Dublinverordening, zou dan geen sprake meer hoeven zijn, aldus verweerder.
Ook dit betoog volgt de rechtbank niet. Afgezien van het feit dat het in het dit geval niet gaat om een bezwaar of beroep tegen een overdrachtsbesluit, biedt – zoals hiervoor reeds is overwogen – artikel 27, derde lid, van de Dublinverordening de lidstaten drie keuzes om de opschortende werking in hun nationale recht te regelen en heeft Nederland gekozen voor de toepassing van artikel 27, derde lid, aanhef en onder c, van de Dublinverordening. Dat daarbij een combinatie met artikel 27, derde lid, aanhef en onder a, van de Dublinverordening mogelijk is, en dat een en ander elkaar aanvult, volgt uitdrukkelijk niet uit de alternatieve opsomming van artikel 27, derde lid, van de Dublinverordening.
4.6
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een wettelijke grondslag voor het beleid zoals neergelegd in paragraaf B1/7.2 van de Vc ontbreekt. Daarom biedt dit beleid geen grondslag voor het oordeel dat het bezwaar tegen de afwijzing van de reguliere aanvraag de uitvoering van het overdrachtsbesluit en dus ook de overdrachtstermijn heeft opgeschort. De uiterste overdrachtsdatum was 28 mei 2020. Nu eiseres niet binnen de overdrachtstermijn is overgedragen aan de Italiaanse autoriteiten, is Nederland verantwoordelijk geworden voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres.
5. Het beroep is reeds hierom gegrond, de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De andere beroepsgronden van eiseres behoeven geen nadere bespreking, nu de verantwoordelijkheid van Nederland voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres door het verstrijken van de overdrachtstermijn reeds vaststaat. Verweerder zal daarom een nieuw besluit op de asielaanvraag moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank vast op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.575,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor repliek, 0,5 punt voor schriftelijke inlichtingen en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.575,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, voorzitter, en mr. J.F.M.J. Bouwman en
mr. M.M. Vollebregt-Kuipers, leden, in aanwezigheid van P.P. van Essen-van 't Ende, griffier.
griffier rechter
Deze uitspraak is gedaan en bekendgemaakt op de hieronder vermelde datum.
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
De uitspraak is uitgesproken op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 juli 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2122), 28 juli 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2170) en 24 februari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:556).