ECLI:NL:RBDHA:2020:8484

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 augustus 2020
Publicatiedatum
1 september 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 836
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroepen wegens gebrek aan procesbelang in sociale bijstandszaak

In deze zaak heeft eiser, die in een conflict verwikkeld is met de Intergemeentelijke Sociale Dienst (ISD) Bollenstreek, tien beroepen ingesteld tegen het niet tijdig nemen van besluiten op zijn bezwaarschriften. Deze bezwaarschriften betroffen aanvragen om bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht, welke door verweerder zijn afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen procesbelang heeft, omdat de kosten waarvoor hij bijzondere bijstand heeft aangevraagd, niet zijn gemaakt en ook niet meer gemaakt zullen worden. De beroepen zijn daarom niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank heeft op 26 augustus 2020 uitspraak gedaan, waarbij het procesverloop en de eerdere aanvragen van eiser zijn besproken. Eiser heeft in het verleden meerdere aanvragen om bijstand gedaan, maar de rechtbank heeft geconcludeerd dat de kosten van het griffierecht in de onderhavige beroepsprocedures niet zijn gemaakt. Dit betekent dat eiser het beoogde doel van het verkrijgen van bijzondere bijstand niet kan bereiken, waardoor hij geen procesbelang meer heeft. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, en de betrokken rechters hebben de zaak behandeld in het kader van het bestuursrecht en socialezekerheidsrecht. Eiser kan tegen deze uitspraak binnen zes weken hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 20/836, SGR 20/850, SGR 20/990, SGR 20/991, SGR 20/1007, SGR 20/1008, SGR 20/1183, SGR 20/1236, SGR 20/1237 en SGR 20/1239.

uitspraak van de meervoudige kamer van 26 augustus 2020 in de zaken tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst (ISD) Bollenstreek, verweerder
(gemachtigde: mr. D.F. Rosenbaum).

Procesverloop

Op 18 januari 2020 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaarschrift gericht tegen het besluit van 2 september 2019 waarin zijn aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht is afgewezen (SGR 20/836 en SGR 20/850).
Op 19 januari 2020 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaarschrift gericht tegen het besluit van 5 september 2019 waarin zijn aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht is afgewezen (SGR 20/990 en SGR 20/991).
Op 19 januari 2020 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaarschrift gericht tegen het besluit van 6 september 2019 waarin zijn aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht is afgewezen (SGR 20/1007).
Op 19 januari 2020 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaarschrift gericht tegen het besluit van 11 september 2019 waarin zijn aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht is afgewezen (SGR 20/1008).
Op 11 februari 2020 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaarschrift gericht tegen het besluit van 20 september 2019 waarin zijn aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht is afgewezen (SGR 20/1183).
Op 11 februari 2020 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaarschrift gericht tegen het besluit van 23 september 2019 waarin zijn aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht is afgewezen (SGR 20/1236 en SGR 20/1237).
Op 11 februari 2020 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaarschrift gericht tegen het besluit van 27 september 2019 waarin zijn aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht is afgewezen (SGR 20/1239).
Verweerder heeft verweerschriften en aanvullende verweerschriften ingediend.
Op 25 juni 2020 en 30 juni 2020 heeft eiser zijn beroepschriften aangevuld en nadere stukken ingediend.
In de zaken met de zaaknummers SGR 20/990, SGR 20/991, SGR 20/1007, SGR 20/1008, alsmede in de zaken met de zaaknummers SGR 18/6383, 18/7835, 18/8370, 18/8386, 19/1014, 19/1538, 19/2155, 19/2162, 19/2163 19/2169, 19/2772, 19/3941, 19/4738, 19/4741, 19/4743, 19/4811, 19/4991, 19/5340, 19/5525, 19/5832, 19/5833, 19/5834, 19/6088, 19/6089, 19/6090, 19/6288, 19/6292, 19/6441, 19/6443, 19/7248, 19/7115, 19/7122, 19/7417, 19/7787, 19/788, 19/7790, 19/7965, 19/7996, 20/311, 20/886, 20/887, 20/888, 20/987, 20/989, 20/1009 en 20/1010, zijn eiser, de heer [A] , directeur van de ISD Bollenstreek, en de heer [B] , wethouder van de gemeente Hillegom, bij brieven van 20 februari 2020 opgeroepen om te verschijnen op de regiezitting van de meervoudige kamer van 13 maart 2020. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich tijdens deze regiezitting laten vertegenwoordigen door mr. V.L.T. van Roy. Voorts zijn namens verweerder [A] , [B] en de gemachtigde van verweerder, mr. D.F. Rosenbaum, verschenen. Ter zitting hebben beide partijen aangegeven bereid te zijn om middels mediation te proberen tot een oplossing van het conflict te komen. Hiertoe heeft de rechtbank het onderzoek in deze zaken geschorst in afwachting van de uitkomst van het mediationtraject. Op 30 maart 2020 heeft het mediationbureau van de rechtbank bericht dat het mediationtraject zonder onderlinge overeenstemming beëindigd is.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet (in de zaken met nummers SGR 20/990, SGR 20/991, SGR 20/1007 en SGR 20/1008) en heeft plaatsgevonden op 6 juli 2020. Op deze zitting zijn tevens de zaken met nummers SGR 20/836, SGR 20/850, SGR 20/1183, SGR 20/1236, SGR 20/1237 en SGR 20/1239 behandeld. Daarnaast is tijdens deze zitting van de meervoudige kamer tevens het beroep in de zaken met zaaknummers SGR 20/460, SGR 20/730, SGR 20/732, SGR 20/734, SGR 20/736, SGR 20/739, SGR 20/743, SGR 20/745, SGR 20/747, SGR 20/766, SGR 20/787, SGR 20/791, SGR 20/795, SGR 20/802, SGR 20/886, SGR 20/887, SGR 20/888, SGR 20/987, SGR 20/989, SGR 20/1009, SGR 20/1010, SGR 20/1179, SGR 20/1181, SGR 20/1182, SGR 20/1233, SGR 20/1243 en SGR 20/1256 behandeld, die bij afzonderlijke uitspraak worden beoordeeld. Eiser is verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.

Overwegingen

Algemeen
Eiser en verweerder zijn in een ernstig conflict verwikkeld. Eiser is in februari 2014 met verweerder in contact gekomen bij een aanvraag om bijstand. Verweerder heeft eiser onder meer een BBZ-lening verstrekt. Nadat verschil van inzicht is ontstaan over die lening (bezwaar- en beroepszaken daarover lopen nog), is de situatie in de jaren daarna geleidelijk ontspoord. Eiser heeft inmiddels bij verweerder vele honderden aanvragen voor onder meer bijzondere bijstand gedaan en bezwaren ingediend. Verweerder heeft diverse civiele procedures tegen eiser gevoerd. Ook is op dit moment bij deze rechtbank sprake van (opgeteld) bijna tweehonderd beroepen en verzoeken om voorlopige voorzieningen van eiser. Verder zijn er civiele vonnissen van deze rechtbank en is er een arrest van het gerechtshof Den Haag, lopen er nog civiele procedures en heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State inmiddels diverse uitspraken gedaan, onder meer in Wob-zaken.
Verweerder verwijt eiser voortdurend misbruik van procesrecht, eiser vindt dat sprake is van stelselmatig onbehoorlijk bestuur.
Zoals ook opgenomen onder het kopje ‘Procesverloop’ heeft de rechtbank op 13 maart 2020, op een regiezitting van de meervoudige kamer, een ultieme poging gedaan om partijen naar mediation te verwijzen. Hoewel het tot een verwijzing is gekomen en er onder leiding van mediator prof. dr. D. Allewijn enkele mediationgesprekken hebben plaatsgevonden, is de mediation voortijdig geëindigd en hebben partijen geen oplossing voor hun conflict kunnen vinden.
Inhoudelijk
1. Eiser heeft een beroep gedaan op het bestaan van betalingsonmacht ten aanzien van het betalen van het griffierecht in de onderhavige beroepszaken. Dit beroep is bij brief van
23 juni 2020 voorlopig en ter zitting op 6 juli 2020 definitief gehonoreerd. Er bestaat daarom geen grond om de beroepen wegens het niet betalen van griffierecht niet-ontvankelijk te verklaren.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.1
Op 29 juli 2019 heeft eiser een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht in een beroepsprocedure bij deze rechtbank met zaaknummer 19/4743 (SGR 20/836) respectievelijk SGR 19/4741 (SGR 20/850). Op de aanvraagformulieren geeft eiser aan dat het om een bedrag van € 47,- gaat. Op 5 augustus 2019 heeft eiser een nota griffierecht van het Landelijk Dienstencentrum Rechtspraak (LDCR) van 25 juli 2019, ten bedrage van € 47,-, ingediend. Bij besluiten van 2 september 2019 heeft verweerder voornoemde aanvragen afgewezen. Eiser heeft op 3 oktober 2019 bezwaar gemaakt tegen deze besluiten. Op 14 oktober 2019 heeft eiser zijn bezwaarschriften aangevuld. Vervolgens heeft eiser verweerder bij brieven van 29 november 2019 in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaarschriften.
2.2
Op 5 augustus 2019 heeft eiser een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht in een beroepsprocedure bij deze rechtbank met zaaknummer 19/4811 (SGR 20/990) respectievelijk SGR 19/4738 (SGR 20/991). Op de aanvraagformulieren geeft eiser aan dat het om een bedrag van € 47,- gaat. Bij de aanvragen heeft eiser nota’s griffierecht van het LDCR van 25 juli 2019 (SGR 20/991) respectievelijk 30 juli 2019 (SGR 20/990) gevoegd. Bij besluiten van 5 september 2019 heeft verweerder voornoemde aanvragen afgewezen. Eiser heeft op 4 oktober 2019 bezwaar gemaakt tegen deze besluiten. Op 17 oktober 2019 heeft eiser zijn bezwaarschriften aangevuld. Vervolgens heeft eiser verweerder bij brieven van 3 december 2019 in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaarschriften.
2.3
Op 8 augustus 2019 heeft eiser een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht in een beroepsprocedure bij deze rechtbank met zaaknummer 19/4915 (SGR 20/1183). Bij de aanvraag heeft eiser een nota griffierecht van het LDCR van 2 augustus 2019, ten bedrage van € 47,-, gevoegd. Bij besluit van
20 september 2019 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Eiser heeft op
25 september 2019 bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Vervolgens heeft eiser verweerder bij brief van 17 december 2019 in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaarschrift.
2.4
Op 20 augustus 2019 heeft eiser een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht in een beroepsprocedure bij deze rechtbank met zaaknummer 19/5340 (SGR 20/1007). Bij de aanvraag heeft eiser een nota griffierecht van het LDCR van 21 augustus 2019, ten bedrage van € 47,-, gevoegd. Bij besluit van
6 september 2019 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Eiser heeft op 4 oktober 2019 bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij brief van 3 december 2019 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaarschrift.
2.5
Op 20 augustus 2019 heeft eiser een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht in een beroepsprocedure bij deze rechtbank met zaaknummer 19/5350 (SGR 20/1236) respectievelijk SGR 19/5351 (SGR 20/1237). Bij besluiten van 23 september 2019 heeft verweerder voornoemde aanvragen afgewezen. Eiser heeft op 1 november 2019 bezwaar gemaakt tegen deze besluiten. Bij brieven van 17 december 2019 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaarschriften.
2.6
Op 5 september 2019 heeft eiser een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht in een beroepsprocedure bij deze rechtbank met zaaknummer 19/5525 (SGR 20/1008). Bij de aanvraag heeft eiser een nota griffierecht van het LDCR van 30 augustus 2019, ten bedrage van € 47,-, gevoegd. Bij besluit van
11 september 2019 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Eiser heeft op
22 oktober 2019 bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Vervolgens heeft eiser verweerder bij brief van 9 december 2019 in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaarschrift.
2.7
Op 16 september 2019 heeft eiser een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht in een beroepsprocedure bij deze rechtbank met zaaknummer 19/5832 (SGR 20/1239). Bij de aanvraag heeft eiser een nota griffierecht van het LDCR van 12 september 2019, ten bedrage van € 47,-, gevoegd. Bij besluit van
27 september 2019 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Eiser heeft op 7 november 2019 bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij brief van 23 december 2019 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaarschrift.
3. In beroep voert eiser aan dat verweerder nog altijd geen beslissing(en) heeft genomen op de bezwaarschriften vermeld in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.7.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5. Alvorens aan een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden kan worden toegekomen, dient de rechtbank eerst, ambtshalve, te beoordelen of het beroep ontvankelijk is. Daarvoor is vereist dat er sprake is van (voldoende) procesbelang. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [1] is sprake van voldoende procesbelang als het resultaat dat de indiener van het beroepschrift met het indienen van het beroep nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang.
6.1
Het beroep met zaaknummer SGR 20/836 heeft betrekking op bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht ten aanzien van de beroepsprocedure met zaaknummer SGR 19/4743. Laatstgenoemde procedure heeft betrekking op bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht ten aanzien van de beroepsprocedure met zaaknummer SGR 19/2155. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat eiser in de procedure met zaaknummer SGR 19/2155 ter zitting op 20 januari 2020 definitief is vrijgesteld van het betalen van griffierecht. Dit betekent dat de kosten voor dit griffierecht niet zijn gemaakt en ook niet meer gemaakt zullen worden. Voorts is de rechtbank ambtshalve bekend dat eisers beroep op betalingsonmacht in de procedure met zaaknummer 19/4743 op voorhand gehonoreerd is door de griffier, zodat vooralsnog geen griffierecht wordt geïncasseerd.
6.2
Het beroep met zaaknummer SGR 20/850 heeft betrekking op bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht ten aanzien van de beroepsprocedure met zaaknummer SGR 19/4741. Laatstgenoemde procedure heeft betrekking op bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht ten aanzien van de beroepsprocedure met zaaknummer SGR 19/2162. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat eiser in de procedure met zaaknummer SGR 19/2162 ter zitting op 20 januari 2020 definitief is vrijgesteld van het betalen van griffierecht. Dit betekent dat de kosten voor dit griffierecht niet zijn gemaakt en ook niet meer gemaakt zullen worden. Voorts is de rechtbank ambtshalve bekend dat eisers beroep op betalingsonmacht in de procedure met zaaknummer 19/4741 op voorhand gehonoreerd is door de griffier, zodat vooralsnog geen griffierecht wordt geïncasseerd.
6.3
Het beroep met zaaknummer SGR 20/990 heeft betrekking op bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht ten aanzien van de beroepsprocedure met zaaknummer SGR 19/4811. Laatstgenoemde procedure heeft betrekking op bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht ten aanzien van de beroepsprocedure met zaaknummer SGR 19/289. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat eisers beroep in de laatstgenoemde procedure niet-ontvankelijk is verklaard wegens niet (tijdige) voldoening van het griffierecht. [2] Het tegen deze uitspraak gedane verzet is ongegrond verklaard. [3] Dit betekent dat de kosten voor dit griffierecht niet zijn gemaakt en ook niet meer gemaakt zullen worden. Voorts is de rechtbank ambtshalve bekend dat eisers beroep op betalingsonmacht in de procedure met zaaknummer 19/4811 op voorhand gehonoreerd is door de griffier, zodat vooralsnog geen griffierecht wordt geïncasseerd.
6.4
Het beroep met zaaknummer SGR 20/991 heeft betrekking op bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht ten aanzien van de beroepsprocedure met zaaknummer SGR 19/4738. Laatstgenoemde procedure heeft betrekking op bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht ten aanzien van de beroepsprocedure met zaaknummer SGR 19/2169. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat eiser in de procedure met zaaknummer SGR 19/2169 ter zitting op 20 januari 2020 definitief is vrijgesteld van het betalen van griffierecht. Dit betekent dat de kosten voor dit griffierecht niet zijn gemaakt en ook niet meer gemaakt zullen worden. Voorts is de rechtbank ambtshalve bekend dat eisers beroep op betalingsonmacht in de procedure met zaaknummer 19/4738 op voorhand gehonoreerd is door de griffier, zodat vooralsnog geen griffierecht wordt geïncasseerd.
6.5
Het beroep met zaaknummer SGR 20/1007 heeft betrekking op bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht ten aanzien van de beroepsprocedure met zaaknummer SGR 19/5340. Laatstgenoemde procedure heeft betrekking op bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht ten aanzien van de beroepsprocedure met zaaknummer SGR 19/1538. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat in de laatstgenoemde procedure het beroep niet-ontvankelijk is verklaard wegens niet (tijdige) voldoening van het griffierecht. Het tegen deze uitspraak gedane verzet is gegrond verklaard, waarbij de verzetsrechter heeft overwogen dat het beroep op betalingsonmacht gehonoreerd moet worden. [4] Dit betekent dat deze kosten zich (nog) niet hebben voorgedaan. Voorts is de rechtbank ambtshalve bekend dat eisers beroep op betalingsonmacht in de procedure met zaaknummer SGR 19/5340 op voorhand gehonoreerd is door de griffier, zodat vooralsnog geen griffierecht wordt geïncasseerd.
6.6
Het beroep met zaaknummer SGR 20/1008 heeft betrekking op bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht ten aanzien van de beroepsprocedure met zaaknummer SGR 19/5525. Laatstgenoemde procedure heeft betrekking op bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht ten aanzien van de beroepsprocedure met zaaknummer SGR 19/1596. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat eisers beroep in de laatstgenoemde procedure niet-ontvankelijk is verklaard wegens niet (tijdige) voldoening van het griffierecht. [5] Het tegen deze uitspraak gedane verzet is ongegrond verklaard. [6] Dit betekent dat de kosten voor dit griffierecht niet zijn gemaakt en ook niet meer gemaakt zullen worden. Voorts is de rechtbank ambtshalve bekend dat eisers beroep op betalingsonmacht in de procedure met zaaknummer 19/5525 op voorhand gehonoreerd is door de griffier, zodat vooralsnog geen griffierecht wordt geïncasseerd.
6.7
Het beroep met zaaknummer SGR 20/1183 heeft betrekking op bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht ten aanzien van de procedure met zaaknummer SGR 19/4915. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat eisers beroep op betalingsonmacht in laatstgenoemde procedure op voorhand gehonoreerd is door de griffier, zodat vooralsnog geen griffierecht wordt geïncasseerd.
6.8
Het beroep met zaaknummer SGR 20/1236 heeft betrekking op bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht ten aanzien van de Wob-procedure met zaaknummer SGR 19/5350. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat eisers beroep in de laatstgenoemde procedure niet-ontvankelijk is verklaard wegens niet (tijdige) voldoening van het griffierecht. [7] Het tegen deze uitspraak gedane verzet is nog in behandeling. Het voorgaande betekent echter dat de kosten waarvoor in de onderhavige procedure bijzondere bijstand is aangevraagd (nog) niet zijn gemaakt en (ook) niet binnen een afzienbare termijn gemaakt gaan worden. Eiser heeft namelijk tot op heden geen griffierecht betaald en in het geval het verzet ongegrond wordt verklaard wordt dit blijvend onmogelijk. Indien het verzet gegrond wordt verklaard, zal opnieuw beoordeeld dienen te worden of eiser dit alsnog moet betalen en tot die tijd bestaat hiertoe geen verplichting.
6.9
Het beroep met zaaknummer SGR 20/1237 heeft betrekking op bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht ten aanzien van de Wob-procedure met zaaknummer SGR 19/5351. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat eisers beroep in de laatstgenoemde procedure niet-ontvankelijk is verklaard wegens niet (tijdige) voldoening van het griffierecht. [8] Het tegen deze uitspraak gedane verzet is nog in behandeling. Het voorgaande betekent echter dat de kosten waarvoor in de onderhavige procedure bijzondere bijstand is aangevraagd (nog) niet zijn gemaakt en (ook) niet binnen een afzienbare termijn gemaakt gaan worden. Eiser heeft namelijk tot op heden geen griffierecht betaald en in het geval het verzet ongegrond wordt verklaard wordt dit blijvend onmogelijk. Indien het verzet gegrond wordt verklaard, zal opnieuw beoordeeld dienen te worden of eiser dit alsnog moet betalen en tot die tijd bestaat hiertoe geen verplichting.
6.1
Het beroep met zaaknummer SGR 20/1239 heeft betrekking op bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht ten aanzien van de procedure met zaaknummer SGR 19/5832. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat eisers beroep op betalingsonmacht in laatstgenoemde procedure op voorhand gehonoreerd is door de griffier, zodat vooralsnog geen griffierecht wordt geïncasseerd.
7.1
Uit het voorgaande volgt dat de kosten waarvoor eiser bijzondere bijstand heeft aangevraagd in de onderhavige beroepsprocedures niet zijn gemaakt en dat deze kosten ook niet meer gemaakt gaan worden, althans dat deze tot nader order in ieder geval niet behoeven te worden voldaan en onzeker is of deze op dat moment alsnog in rekening worden gebracht. Dit nu het beroep op betalingsonmacht (in de onderliggende beroepszaak) is gedaan dan wel (voorlopig) gehonoreerd is (SGR 20/836, SGR 20/850, SGR 20/991, SGR 20/1007, SGR 20/1183 en SGR 20/1239), het onderliggende beroep geëindigd is met een niet-ontvankelijkverklaring en het daartegen gedane verzet ongegrond is verklaard (SGR 20/990, SGR 20/1008) of het onderliggende beroep geëindigd is met een niet-ontvankelijkverklaring (SGR 20/1236 en SGR 20/1237). Dit betekent dat eiser het door hem beoogde doel, namelijk het (alsnog) verkrijgen van bijzondere bijstand ter vergoeding van deze kosten, niet kan bereiken. Hieruit volgt dat eiser geen procesbelang meer heeft bij een oordeel over de vraag of verweerder al dan niet tijdig beslist heeft op de aanvragen. Een oordeel van de rechtbank hierover kan voor eiser dan ook geen feitelijke betekenis meer hebben. In zoverre zijn de beroepen tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk.
7.2
Uit artikel 4:18 van de Awb vloeit voort dat verweerder – nadat hij eisers ingebrekestellingen had ontvangen – van rechtswege de verschuldigdheid van een dwangsom bij beschikking had moeten vaststellen. Dit heeft verweerder niet gedaan. Eiser kan echter door de niet-ontvankelijkverklaring van de beroepen tegen het niet tijdig beslissen geen oordeel meer verkrijgen over de vraag of verweerder als gevolg daarvan een dwangsom heeft verbeurd. [9]
7.3
De rechtbank overweegt ten slotte dat in deze zaken reële besluiten inmiddels onderdeel uitmaken van het dossier. De onderhavige beroepen zijn dan ook mede gericht tegen deze besluiten op grond van artikel 6:20 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Nu dit evenwel geen verschil maakt voor de beantwoording van de vraag of eiser bij de huidige stand van zaken nog procesbelang heeft bij de beoordeling van deze beroepen, volstaat de rechtbank hier met deze vaststelling.
8. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen van eiser niet-ontvankelijk vanwege het ontbreken van procesbelang.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is op 26 augustus 2020 gedaan door mr. M.P. Verloop, voorzitter, en mr. D.R. van der Meer en mr. D. Biever, leden, in aanwezigheid van mr. R.A.E. Bach en mr. J.P. Brand, griffiers. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 16 juni 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1255.
2.Zie de uitspraak van deze rechtbank van 30 september 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:10165.
3.Zie de uitspraak van deze rechtbank van 16 januari 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:292.
4.Zie de uitspraak van deze rechtbank van 12 december 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:13367.
5.Zie de uitspraak van deze rechtbank van 30 september 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:10167.
6.Zie de uitspraak van deze rechtbank van 16 januari 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:291.
7.Zie de uitspraak van deze rechtbank van 20 februari 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:1398
8.Zie de uitspraak van deze rechtbank van 20 februari 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:1398
9.Zie de uitspraak van de CRvB van 24 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2250.