ECLI:NL:CRVB:2020:1255

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 juni 2020
Publicatiedatum
16 juni 2020
Zaaknummer
18/4215 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring hoger beroep inzake aanvraag bijzondere bijstand

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die zijn aanvraag om bijzondere bijstand had afgewezen. De aanvraag was ingediend op 5 juli 2017 en betrof kosten voor de isolatie van de meterkast en de vervanging van een cv-ketel. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft de aanvraag afgewezen, omdat de kosten als noodzakelijk werden beschouwd en uit het inkomen van appellant konden worden gedekt. De rechtbank verklaarde het beroep tegen deze afwijzing ongegrond.

In hoger beroep heeft de Raad voor de Rechtspraak de vraag beantwoord of appellant voldoende procesbelang had bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak. De Raad oordeelde dat appellant, gezien zijn gewijzigde omstandigheden, onvoldoende procesbelang had. Appellant was inmiddels opgenomen in een verpleeghuis en had geen melding meer gemaakt van geluidsoverlast door de cv-ketel. Bovendien waren alle cv-installaties in het appartementencomplex vervangen, waardoor de klacht over geluidsoverlast niet meer actueel was.

De Raad verklaarde het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk, wat betekent dat de zaak niet verder in behandeling wordt genomen. De uitspraak werd gedaan door A.J. Schaap, met A.A.H. Ibrahim als griffier, en vond plaats op 16 juni 2020. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.4215 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 2 juli 2018, 18/420 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
Datum uitspraak: 16 juni 2020
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken ingezonden.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft op 5 juli 2017 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet voor de isolatie van zijn meterkast vanwege geluidsoverlast van de cv-ketel die in deze kast staat en voor de aanschaf en installatie van een nieuwe (stille) c.v.-ketel.
1.2.
Bij besluit van 6 september 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 18 december 2017 (bestreden besluit) heeft het college de aanvraag afgewezen. Aan de afwijzing van de gevraagde kosten voor het isolatiemateriaal voor de meterkast heeft het college ten grondslag gelegd dat sprake is van noodzakelijke kosten die geacht worden uit het inkomen te kunnen worden gedaan en geen sprake is van bijzondere omstandigheden. Aan de afwijzing van de kosten voor de vervanging van een cv-ketel heeft het college ten grondslag gelegd dat geen sprake is van voor appellant noodzakelijke kosten, omdat de woningbouwvereniging deze kosten moet voldoen. Verder is hieraan ten grondslag gelegd dat de noodzaak tot vervanging van de cv-ketel niet is komen vast te staan.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad ziet zich gesteld voor de vraag of appellant voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak.
4.1.Voor het antwoord op de vraag of een betrokkene voldoende procesbelang heeft, is volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 29 januari 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC3264) bepalend of het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang.
4.2.
Het college heeft in een brief van 23 april 2020 aan de Raad meegedeeld dat appellant al geruime tijd aan zijn ambulant begeleider geen melding meer heeft gemaakt van problemen in verband met geluidsoverlast door de cv-ketel. Verder is de situatie van appellant inmiddels geheel gewijzigd. Appellant is namelijk in verband met een terminale ziekte opgenomen in een verpleeghuis. Het college heeft bij een brief van 1 mei 2020 een verklaring van appellants ambulant begeleider ingezonden. De ambulant begeleider heeft in die verklaring het volgende vermeld. In het gehele appartementencomplex waar appellant woonde, zijn in het voorjaar van 2019 alle cv-installaties vervangen. Daarna had appellant geen overlast meer van de tikkende geluiden uit zijn CV installatie. De klacht die appellant over geluidoverlast had, is niet meer actueel. Verder is het laatste trieste nieuws dat appellant inmiddels in verband met terminale zorg is opgenomen in een verpleeghuis.
4.3.
De Raad is van oordeel dat gelet op de omstandigheden als genoemd in 4.2 appellant onvoldoende procesbelang heeft bij de beoordeling van de afwijzing van zijn aanvraag om bijzondere bijstand. Het hoger beroep zal daarom kennelijk niet-ontvankelijk worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van A.A.H. Ibrahim als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2020.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) A.A.H. Ibrahim
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.