ECLI:NL:RBDHA:2020:8450

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 augustus 2020
Publicatiedatum
31 augustus 2020
Zaaknummer
NL20.12426
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geloofwaardigheid van asielrelaas en de betrokkenheid van externe geloofwaardigheidsindicatoren

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 31 augustus 2020, is het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser, een Georgische nationaliteitdrager, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet voldoende had gemotiveerd waarom de verklaringen van eiser over het in de gaten gehouden worden door de politie, een poging tot ontvoering en een huiszoeking ongeloofwaardig waren. Eiser had aangevoerd dat hij door de politie werd lastiggevallen vanwege het delen van beelden van de mishandeling van zijn broer, en dat hij te maken had met discriminatie op basis van zijn Armeense afkomst. De rechtbank stelde vast dat verweerder de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser niet in overeenstemming met de geldende richtlijnen had beoordeeld, met name de externe geloofwaardigheidsindicatoren. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit ondeugdelijk was gemotiveerd en dat verweerder een nieuw besluit moest nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.12426

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M. Timmer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. de Jong).

ProcesverloopBij besluit van 8 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen als kennelijk ongegrond. Tevens is een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.12427, plaatsgevonden op 9 juli 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is
K.K. Mkrttsjan als tolk ter zitting verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1988 en heeft de Georgische nationaliteit. Hij heeft op 28 juni 2019 de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Eiser heeft – samengevat weergegeven – aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zijn broer vanwege zijn Armeense afkomst in april 2012 in een handgemeen met de politie terecht is gekomen, is aangehouden en is vervolgd. Eiser heeft beelden van de mishandeling van zijn broer door de politie openbaar gemaakt. Vervolgens is eiser zelf door de politie lastig gevallen. Hij is regelmatig staande gehouden, vernederd door agenten en is ook mishandeld en meegenomen naar het politiebureau. Eiser verklaart dat hij door politieagenten in de gaten werd gehouden en dat zij in 2017 een poging gedaan hebben om hem te ontvoeren. Eind 2017/begin 2018 heeft de politie een huiszoeking in de woning van eiser verricht en eisers laptop in beslag genomen.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 afgewezen als kennelijk ongegrond en heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd.
Verweerder heeft de volgende elementen in het asielrelaas van eiser als relevant gekwalificeerd:
1) identiteit, nationaliteit en herkomst;
2) het delen van beeldmateriaal van een aanvaring van de broer van eiser met de politie en de pesterijen en agressie vanuit de politie die eiser naar aanleiding daarvan heeft ondervonden;
3) eiser wordt in de gaten gehouden door de politie, er is een poging tot ontvoering door politieagenten geweest en er is een huiszoeking geweest;
4) discriminatie op basis van de Armeense etniciteit.
Verweerder heeft de verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht evenals dat eiser pesterijen en agressie door de politie heeft ondervonden vanwege het delen van beeldmateriaal van een aanvaring van zijn broer met de politie. Tevens sluit verweerder niet uit dat eiser te maken heeft gehad met enige vorm van discriminatie in zijn land van herkomst. Daarentegen heeft verweerder niet geloofwaardig geacht dat eiser in de gaten gehouden wordt door de politie, dat er een poging tot ontvoering door politieagenten is geweest en dat er een huiszoeking heeft plaatsgevonden.
Georgië kan bovendien beschouwd worden als een veilig land van herkomst, met uitzondering van de gebieden die niet onder de effectieve controle van de centrale autoriteiten staan (Abchazië en Zuid-Ossetië). Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat, in afwijking van de algehele situatie in Georgië, er aanleiding is om aan te nemen dat Georgië ten aanzien van hem zijn verdragsverplichtingen niet nakomt en derhalve in zijn geval niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. Eiser heeft tevens niet aannemelijk gemaakt dat, indien er zich problemen voordoen in Georgië, er voor hem geen mogelijkheid bestaat om tegen deze problemen in de huidige situatie de bescherming van de autoriteiten van Georgië in te roepen. Daarbij heeft verweerder overwogen dat uit de verklaringen van eiser niet kan worden afgeleid dat zijn leven als gevolg van de ondervonden discriminatie onhoudbaar is geworden en dat niet is gebleken dat eiser aangifte heeft gedaan van de door hem ondervonden problemen, zodat de Georgische (hogere) autoriteiten geen kans hebben gekregen om op te treden en eiser te beschermen.
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft hiertoe – samengevat weergegeven – aangevoerd dat hij wel degelijk geloofwaardig heeft verklaard over het in de gaten gehouden worden door de politie, de poging tot ontvoering en de huiszoeking. Ter zitting beroept eiser zich op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 24 juni 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1499) en betoogt dat verweerder de geloofwaardigheid van zijn verklaringen niet in overeenstemming met de Werkinstructie 2014/10 (WI 2014/10) heeft beoordeeld, in die zin dat verweerder heeft nagelaten externe geloofwaardigheidsindicatoren in de beoordeling te betrekken. Tot slot voert eiser aan dat uit de algemene informatie die is opgenomen in het voornemen blijkt dat de Georgische hogere autoriteiten niet in staat of bereid zijn bescherming te bieden tegen lagere autoriteiten, waardoor verweerder de aanvraag van eiser niet als kennelijk ongegrond heeft kunnen afwijzen.
5. Verweerder heeft verweer gevoerd.
6. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Ingevolge artikel 30b, eerste lid, aanhef, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn, indien:
b. de vreemdeling afkomstig is uit een veilig land van herkomst in de zin van de artikelen 36 en 37 van de Procedurerichtlijn.
7. De rechtbank stelt voorop dat verweerder geloofwaardig heeft geacht dat eiser pesterijen en agressie door de politie heeft ondervonden vanwege het delen van beeldmateriaal van een aanvaring van zijn broer met de politie evenals dat hij te maken heeft gehad met discriminatie vanwege zijn Armeense etniciteit in Georgië.
7.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet deugdelijk gemotiveerd waarom niet geloofwaardig is geacht dat eiser door de politie in de gaten is gehouden, dat de politie een poging heeft gedaan eiser te ontvoeren en dat er een huiszoeking is geweest. De rechtbank verwijst in dit verband naar de door eiser aangehaalde Afdelingsuitspraak van
24 juni 2020. In deze uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat verweerder volgens de geldende WI 2014/10 bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas van de desbetreffende vreemdeling zowel interne als externe geloofwaardigheidscriteria in zijn beoordeling had moeten betrekken. Op pagina 7 van de WI 2014/10 staat hieromtrent het volgende:

Als hulpmiddel voor een objectieve, gestructureerde en transparante beoordeling van de geloofwaardigheid van de relevante elementen wordt gebruik gemaakt van eerdergenoemde geloofwaardigheidsindicatoren. De geloofwaardigheidsindicatoren bestaan uit interne en externe geloofwaardigheidsindicatoren. Bij de interne geloofwaardigheid gaat het om alles wat de vreemdeling zelf heeft aangedragen. Bij de externe geloofwaardigheid gaat het om alles wat te toetsen is aan de hand van andere bronnen dan de vreemdeling zelf.”
In het geval van eiser heeft verweerder interne geloofwaardigheidsindicatoren in de beoordeling betrokken en bekeken of eisers verklaringen voldoende gedetailleerd en specifiek zijn en of er interne consistentie is. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat verweerder de tegenwerpingen en de daarvoor gegeven verklaringen van de vreemdeling, heeft gerelateerd aan relevante externe geloofwaardigheidsindicatoren. De Afdeling noemt met name de bij verweerder bekende bronnen over het land van herkomst en/of de ervaringen van verweerder met vergelijkbare asielrelazen van andere vreemdelingen.
Uit de uitspraak van de Afdeling van 18 november 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3652) volgt dat de enkele omstandigheid dat verweerder geen externe geloofwaardigheidsindicatoren in zijn besluit heeft betrokken op zichzelf niet reeds maakt dat verweerder zijn standpunt over de geloofwaardigheid van het asielrelaas niet deugdelijk heeft gemotiveerd, nu het gewicht dat aan deze indicatoren toekomt afhankelijk is van het asielrelaas van de vreemdeling. Gelet op de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 24 juni 2020 is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het geval van eiser niet heeft kunnen afzien van het betrekken van externe geloofwaardigheidsindicatoren in zijn beoordeling. Verweerder heeft de tegenwerpingen, waarvan eiser gemotiveerd heeft gesteld dat deze ten onrechte zijn tegengeworpen, niet gerelateerd aan objectieve bronnen en/ of de ervaringen die verweerder heeft met vergelijkbare asielrelazen. De rechtbank acht daarbij met name van belang dat verweerder wel geloofwaardig heeft geacht dat eiser te maken had met pesterijen en agressie van de kant van de politie doordat hij beeldmateriaal had gepubliceerd van de aanvaring tussen de politie en zijn broer. De ongeloofwaardig geachte elementen: het in de gaten gehouden worden door de politie, de poging tot ontvoering en de huiszoeking, liggen in het verlengde van deze verklaringen maar worden daarentegen ongeloofwaardig geacht. Daarbij heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom hij eiser bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de ongeloofwaardig geachte elementen, niet het voordeel van de twijfel heeft gegeven.
7.2
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit ondeugdelijk is gemotiveerd. De overige beroepsgronden behoeven derhalve geen nadere bespreking.
8. De rechtbank verklaart het beroep van eiser gegrond. De rechtbank ziet, gelet op de door verweerder nog te maken beoordeling van de geloofwaardigheid van eisers asielrelaas, geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dit naar het zich laat aanzien geen efficiënte geschilafdoening zal opleveren. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier.
Als gevolg van de maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. De uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is gedaan op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.