Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 augustus 2020 in de zaak tussen
[eiser], v-nummer [nummer], eiser,
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
ProcesverloopBij besluit van 29 juli 2019 heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijdafgewezen als kennelijk ongegrond. Daarnaast heeft verweerder afgezien van het geven van een termijn voor vrijwillig vertrek en is aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Overwegingen
21 november 2019, heeft overwogen dat een tatoeage niet onder alle omstandigheden bedekt kan worden gehouden. Verweerder betoogt dat uit de uitspraken van de Afdeling slechts volgt dat beoordeeld moet worden of, mede gelet op de grootte en locatie van de tatoeage, aannemelijk is dat een tatoeage bedekt kan worden en kan worden gehouden.
in die zaken, en
mede gelet op grootte en de locatie van die tatoeages, niet aannemelijk is dat de vreemdelingen die tatoeages met kleding kunnen bedekken en na terugkeer onder alle omstandigheden bedekt kunnen houden. Het betreft dus die specifieke zaken en de grootte en locatie van die specifieke tatoeages. Daarmee verhoudt zich niet de lezing van eiser dat de uitspraken betrekking zouden hebben op alle tatoeages. Naar het oordeel van de rechtbank moeten deze uitspraken dan ook zo worden begrepen dat het in sommige gevallen, mede gelet op de plaats en omvang van een tatoeage, niet aannemelijk is dat de vreemdeling die tatoeage met kleding kan bedekken en na terugkeer onder alle omstandigheden bedekt kan houden. In een dergelijk geval is het aan verweerder om te motiveren waarom van de vreemdeling kan worden verwacht dat hij op zijn lichaam aangebrachte tatoeages verwijdert of aanpast. Dit laatste is echter slechts aan de orde als niet aannemelijk is dat de tatoeage met kleding bedekt kan worden.