ECLI:NL:RBDHA:2020:8132

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2020
Publicatiedatum
26 augustus 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 6123 en 19 _ 7646
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering kinderbijslag op basis van ingezetenschap en verzekering onder de Algemene Kinderbijslagwet

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 16 juli 2020, met zaaknummers SGR 19/6123 en SGR 19/7646, is de eiseres, die sinds 2015 een remigratie-uitkering ontving, in beroep gegaan tegen besluiten van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) die haar aanvragen om kinderbijslag afwezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op de peildata van het eerste, tweede en derde kwartaal van 2019 geen ingezetene van Nederland was, en daarom niet verzekerd was voor de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de terugkeer van eiseres naar Nederland en haar woonsituatie. Eiseres had sinds 27 december 2018 weer in Nederland gewoond, maar de rechtbank oordeelde dat zij onvoldoende bewijs had geleverd voor een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland. De rechtbank concludeerde dat de banden van eiseres met Nederland verbroken waren na haar vertrek in 2015 en dat haar huidige situatie niet voldeed aan de eisen voor ingezetenschap onder de AKW. De beroepen zijn ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal later worden gepubliceerd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 19/6123 en SGR 19/7646

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juli 2020 in de zaken tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. B.B.A. Willering),
en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb), verweerder

(gemachtigde: J.Y. van den Berg).

Procesverloop

Bij besluit van 17 april 2019 (primair besluit I) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) vanaf het tweede kwartaal van 2019 afgewezen.
Bij besluit van 27 augustus 2019 (bestreden besluit I) heeft verweerder primair besluit I gehandhaafd en beslist dat eiseres geen kinderbijslag ontvangt over het eerste en tweede kwartaal van 2019.
Bij besluit van 9 september 2019 (primair besluit II) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) vanaf het derde kwartaal van 2019 afgewezen.
Bij besluit van 13 november 2019 (bestreden besluit II) heeft verweerder primair besluit II gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten afzonderlijk beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek op 10 juli 2020 gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van SGR 19/6123
1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Eiseres ontving sinds 16 september 2015 een remigratie-uitkering en een tegemoetkoming ziektekostenverzekering in verband met haar terugkeer van Nederland naar Marokko op 15 september 2015. Eiseres heeft op 20 februari 2019 aan verweerder gemeld dat zij sinds 27 december 2018 weer in Nederland woont. Zij staat vanaf 30 januari 2019 geregistreerd bij de gemeente Delft. Bij besluit van 26 februari 2019 is de remigratie-uitkering van eiseres met ingang van 1 februari 2019 beëindigd.
1.2
Eiseres heeft op 13 maart 2019 een aanvraag om kinderbijslag voor haar dochter [dochter] , geboren op [geboortedag] 2004, ingediend. Dit heeft geleid tot primair besluit I.
2. Bij bestreden besluit I heeft verweerder beslist dat eiseres geen kinderbijslag ontvangt over het eerste en tweede kwartaal van 2019. Dit berust op het standpunt dat eiseres op de eerste dag van het eerste en tweede kwartaal van 2019 geen ingezetene is.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met bestreden besluit I. Zij voert aan dat zij wel ingezetene is en een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland heeft. Eiseres heeft van 1999 tot en met 2015 in Nederland gewoond. Zij verblijft sinds 27 december 2018 weer in Nederland. Eiseres woont samen met [dochter] bij haar zoon. [dochter] gaat in Nederland naar school en daarnaast is [dochter] door haar medische situatie afhankelijk van de medische zorg in Nederland. Eiseres ontvangt vanaf 22 februari 2019 een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. Verder beschikt eiseres duurzaam over haar woonruimte. Zij heeft geen bezittingen in het buitenland en wenst in Nederland te verblijven. De familie van eiseres woont ook allemaal in Nederland.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1
Tussen partijen is in geschil of verweerder terecht heeft beslist dat eiseres op de peildata van het eerste en tweede kwartaal van 2019, te weten 1 januari 2019 en
1 april 2019, geen ingezetene van Nederland was in de zin van de AKW.
4.2
Op grond van artikel 6, eerste lid, van de AKW is verzekerd degene die ingezetene is of geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland of op het continentaal plat in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen.
Op grond van artikel 2 van de AKW is ingezetene in de zin van deze wet degene die in Nederland woont.
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de AKW wordt waar iemand woont en waar een lichaam gevestigd is, naar de omstandigheden beoordeeld.
Op grond van artikel 11, eerste lid, van de AKW heeft slechts degene die op de eerste dag van een kalenderkwartaal verzekerd is recht op kinderbijslag voor een kind. Op grond van het tweede lid bestaat recht op kinderbijslag over een kalenderkwartaal voor een kind indien op de eerste dag van dat kalenderkwartaal is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 7, en, indien van toepassing, artikel 7a.
De eerste dag van een kalenderkwartaal is op grond van artikel 11, eerste lid, van de AKW de peildatum.
4.3
In zijn arresten van 21 januari 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP1466) en
4 maart 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP6285) heeft de Hoge Raad overwogen dat het er bij de beoordeling van het ingezetenschap op aankomt of de feiten en omstandigheden van dien aard zijn, dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland.
4.4
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is voor het aannemen van ingezetenschap onvoldoende dat de betrokkene heeft gemeld de intentie te hebben zich definitief in Nederland te vestigen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 3 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:877). Voorts wordt bij de beoordeling van het bestaan van een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland van belang geacht of een betrokkene over duurzaam ter beschikking staande woonruimte in Nederland beschikt.
4.5
Bij besluiten op aanvraag ligt de bewijslast voor het aannemelijk maken van de (rechts)feiten die tot het nemen van het gevraagde besluit leiden in hoofdzaak bij de aanvrager. Daarvoor is te meer grond indien de te bewijzen feiten liggen binnen de invloedssfeer van de aanvrager, zoals in het onderhavige geval. Dit betekent dat het aan eiseres is om aannemelijk te maken dat op de peildata sprake is van het bestaan van een duurzame band van persoonlijke aard tussen haar en Nederland en daarmee van ingezetenschap en verzekering ingevolge de AKW.
4.6
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat er te weinig aanknopingspunten zijn om een duurzame band van persoonlijke aard tussen eiseres en Nederland aan te nemen op de peildata. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiseres na haar vertrek uit Nederland in 2015 langdurig in Marokko heeft gewoond. Hierdoor zijn de banden van persoonlijke aard van eiseres met Nederland verbroken. Na terugkomst in Nederland dient op basis van alle relevante omstandigheden beoordeeld te worden of en wanneer – opnieuw – een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland is ontstaan (zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 14 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3613).
De rechtbank acht van belang dat eiseres op de peildata nog maar een korte tijd, namelijk respectievelijk een paar dagen en iets meer dan drie maanden, in Nederland verbleef. Voorts is van belang dat eiseres samen met haar minderjarige dochter bij haar zoon in huis woonde. Eiseres beschikte op de peildata derhalve niet over een zelfstandige woonruimte. Eiseres heeft gesteld dat zij duurzaam beschikte over haar woonruimte, maar dit is niet onderbouwd.
Ten aanzien van de door eiseres genoemde omstandigheid dat zij in afwachting van de beslissing van de IND geen eigen woning mocht betrekken, overweegt de rechtbank dat de feitelijke woonsituatie relevant is, en niet de reden waarom deze situatie zo was (zie de uitspraak van de CRvB van 14 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3613). Verder is gebleken dat eiseres op de peildata geen werk had. Dat eiseres (met terugwerkende kracht) met ingang van 22 januari 2019 een geldig verblijfsdocument heeft en met ingang van 22 februari 2019 een bijstandsuitkering ontvangt, haar kind naar school gaat en door haar medische situatie afhankelijk van medische zorg in Nederland is, eiseres sinds maart 2019 lid is van een vereniging/geloofsgemeenschap en eiseres familie in Nederland heeft wonen, is onvoldoende om de conclusie te trekken dat eiseres een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had. Deze door eiseres genoemde omstandigheden leggen onvoldoende gewicht in de schaal om op de peildata ingezetenschap aan te nemen. Dat eiseres op de peildata de intentie had om zich in Nederland te vestigen, is tevens onvoldoende om op de peildata ingezetenschap aan te nemen.
4.7
Uit het bovenstaande volgt dat verweerder terecht geen ingezetenschap van Nederland voor eiseres heeft aangenomen en daarom terecht heeft geconcludeerd dat eiseres niet verzekerd was voor de AKW op de peildata.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Ten aanzien van SGR 19/7646
7. Eiseres heeft op 3 september 2019 opnieuw een aanvraag om kinderbijslag voor [dochter] ingediend. Dit heeft geleid tot primair besluit II.
8. Bij bestreden besluit II heeft verweerder beslist dat eiseres geen kinderbijslag ontvangt over het derde kwartaal van 2019. Dit berust op het standpunt dat eiseres op de eerste dag van het derde kwartaal van 2019 geen ingezetene is.
9. Eiseres kan zich niet verenigen met bestreden besluit II. Zij voert aan dat zij wel ingezetene is en een duurzame persoonlijke band met Nederland heeft. Eiseres heeft dezelfde gronden aangevoerd als in de zaak met nummer SGR 19/6123. Zij heeft daar nog aan toegevoegd dat zij zich vanaf juni 2019 ingeschreven heeft bij een woningbouwvereniging. Het is van algemene bekendheid dat er wachtlijsten bestaan om een woning in Nederland te krijgen. Eiseres is van mening dat haar niet tegengeworpen kan worden dat zij thans nog geen zelfstandige woonruimte heeft.
10. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
10.1
Tussen partijen is in geschil of verweerder terecht heeft beslist dat eiseres op de peildatum van het derde kwartaal van 2019, te weten 1 juli 2019, geen ingezetene van Nederland was in de zin van de AKW.
10.2
Voor het beoordelingskader verwijst de rechtbank naar hetgeen is overwogen onder 4.2 tot en met 4.5.
10.3
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat er te weinig aanknopingspunten zijn om een duurzame band van persoonlijke aard tussen eiseres en Nederland aan te nemen op de peildatum. De rechtbank acht van belang dat eiseres op de peildatum nog maar een relatief korte tijd, namelijk iets meer dan zes maanden, in Nederland verbleef. Voorts is van belang dat eiseres samen met haar minderjarige dochter bij haar zoon in huis woonde. Eiseres beschikte op de peildatum derhalve niet over een zelfstandige woonruimte. Eiseres heeft gesteld dat zij duurzaam beschikte over haar woonruimte, maar dit is niet onderbouwd.
Ten aanzien van de door eiseres genoemde omstandigheid dat er wachtlijsten bestaan om een woning te krijgen, overweegt de rechtbank dat de feitelijke woonsituatie relevant is, en niet de reden waarom deze situatie zo was (zie de uitspraak van de CRvB van 14 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3613). Verder is gebleken dat eiseres op de peildatum geen werk had. Dat eiseres (met terugwerkende kracht) met ingang van 22 januari 2019 een geldig verblijfsdocument heeft en met ingang van 22 februari 2019 een bijstandsuitkering ontvangt, haar kind naar school gaat en door haar medische situatie afhankelijk van medische zorg in Nederland is, eiseres sinds maart 2019 lid is van een vereniging/geloofsgemeenschap, zij familie in Nederland heeft wonen en zij een leer-werktraject volgt in het kader van haar uitkering, is onvoldoende om de conclusie te trekken dat eiseres een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had. Deze door eiseres genoemde omstandigheden leggen onvoldoende gewicht in de schaal om op de peildatum ingezetenschap aan te nemen. Dat eiseres op de peildatum de intentie had om zich in Nederland te vestigen, is tevens onvoldoende om op de peildatum ingezetenschap aan te nemen.
10.4
Uit het bovenstaande volgt dat verweerder terecht geen ingezetenschap van Nederland voor eiseres heeft aangenomen en daarom terecht heeft geconcludeerd dat eiseres niet verzekerd was voor de AKW op de peildatum.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 16 juli 2020 door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P.G. van Egeraat, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.