ECLI:NL:RBDHA:2020:8095
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van het verzoek om uitstel van vertrek van een asielzoeker met medische klachten
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (verweerder) en een asielzoeker van Burundese nationaliteit (eiser). Eiser had verzocht om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, omdat hij medische klachten had. Het primaire besluit van 26 september 2019, waarin de aanvraag werd afgewezen, werd door verweerder in het bestreden besluit van 6 november 2019 gehandhaafd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen geen zitting wensten en het onderzoek schriftelijk heeft gesloten.
De rechtbank heeft de feiten en het BMA-advies van 24 september 2019 in haar beoordeling betrokken. Dit advies concludeerde dat eiser in staat was om te reizen en dat er geen medische noodsituatie op korte termijn werd verwacht. Eiser voerde aan dat verweerder onzorgvuldig had gehandeld door geen nadere termijn te bieden voor het aanleveren van aanvullende medische informatie en dat hij ten onrechte niet was gehoord. De rechtbank oordeelde dat verweerder zich op het BMA-advies mocht baseren en dat er geen concrete aanknopingspunten waren voor twijfel aan de juistheid van dit advies. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af.
De uitspraak benadrukt de zorgvuldigheidseisen waaraan verweerder moet voldoen bij het afhandelen van aanvragen op basis van medische adviezen en de mogelijkheid om af te zien van een hoorplicht indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de beslissing op schrift gesteld, met de mededeling dat deze niet op een openbare zitting is uitgesproken vanwege coronamaatregelen.