ECLI:NL:RBDHA:2020:8052

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juli 2020
Publicatiedatum
24 augustus 2020
Zaaknummer
C/09/581171 / HA ZA 19-1050
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfdienstbaarheid van (uit)weg tussen broers met betrekking tot gebruik van pad en motorvoertuigen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee broers, [eiser] en [gedaagde], over de uitoefening van een erfdienstbaarheid van (uit)weg. De rechtbank heeft op 29 juli 2020 uitspraak gedaan in de bodemzaak, waarin [eiser] vorderingen heeft ingesteld tegen [gedaagde] met betrekking tot het gebruik van een pad dat op zijn perceel ligt. [eiser] vordert onder andere dat [gedaagde] het gebruik van een scooter met draaiende motor op het pad staakt, omdat dit volgens hem in strijd is met de erfdienstbaarheid die 'op de minst bezwarende wijze' moet worden uitgeoefend. [gedaagde] heeft in reconventie vorderingen ingesteld tegen [eiser] om hem te veroordelen tot het verwijderen van borden op zijn perceel die volgens [gedaagde] smadelijk zijn en om bij te dragen aan het onderhoud van het pad, de brug en het sierhek.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de erfdienstbaarheid, zoals vastgelegd in de notariële akten van 1989 en 1991, het gebruik van de uitweg met motorvoertuigen toelaat. De rechtbank heeft geoordeeld dat de term 'op de minst bezwarende wijze' niet betekent dat [eiser] het gebruik van een scooter met draaiende motor hoeft te dulden, maar dat [gedaagde] wel recht heeft op toegang via het pad. De vorderingen van [eiser] zijn afgewezen, en hij is veroordeeld in de proceskosten. In reconventie heeft de rechtbank [eiser] veroordeeld tot het verwijderen van de borden en heeft hij de verplichting gekregen om mee te werken aan het onderhoud van het pad, de brug en het sierhek, waarbij de kosten gelijkelijk verdeeld moeten worden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/581171 / HA ZA 19-1050
Vonnis van 29 juli 2020
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. J.P. van Veenendaal te Den Haag,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. Y.K. de Boer te Den Haag.
Partijen zullen hierna “ [eiser] ” en “ [gedaagde] ” genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis van de kantonrechter van 3 oktober 2019, op grond waarvan de zaak naar team handel verwezen is en de daarin genoemde stukken;
  • de conclusie van antwoord in conventie en eis in reconventie, met 7 producties; en
  • het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 16 juni 2020;
1.2.
Het proces-verbaal is buiten aanwezigheid van partijen opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken over het proces-verbaal voor zover het feitelijke onjuistheden betreft. Hiervan hebben zij geen gebruik gemaakt.
1.3.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

in conventie en in reconventie

2.1.
[eiser] en [gedaagde] zijn broers.
2.2.
[eiser] woont op de [adres 1] te [woonplaats 1] (hierna: “het perceel van [eiser] ”).
2.3.
In 1989 heeft [eiser] aan [gedaagde] het perceel met adres [adres 2] te [woonplaats 2] verkocht. In de notariële akte van 20 februari 1989 is een erfdienstbaarheid opgenomen, met de volgende inhoud:

De comparanten verklaarden bij deze te vestigen een erfdienstbaarheid van (uit)weg ten behoeve van het bij deze verkochte perceelsgedeelte van gemeente [plaats 1] [sektie en nummer] en ten laste van het aan verkoper vrijblijvende gedeelte van voormeld kadastraal perceel, zulks om te komen van en te gaan naar de [straatnaam] op de voor het lijdend erf minst bezwarende wijze. ”
2.4.
In 1991 heeft [eiser] ook het perceel met adres [adres 3] te [plaats 2] aan [gedaagde] verkocht. In de notariële akte van 11 december 1991 is een zelfde erfdienstbaarheidsbepaling opgenomen als in de notariële akte van 20 februari 1989.
2.5.
De woning van [gedaagde] staat op de percelen met adres [adres 3] en [adres 2] (hierna gezamenlijk aangeduid als: “het perceel van [gedaagde] ”). Het perceel van [gedaagde] bevindt zich, bezien van de openbare weg, achter het perceel van [eiser] . Hierdoor kan [gedaagde] alleen bij de openbare weg komen door het gebruik van een deel van het perceel van [eiser] , bestaande uit een met trottoirtegels bestrate strook land van niet meer dan 1,30 m breed met aan beide zijden sierheesters, die (gedeeltelijk) langs de woning van [eiser] loopt (hierna “het pad”), met daarop aansluitend een brug over de sloot evenwijdig aan de [straatnaam] en gelegen in het verlengde van het pad (hierna: “de brug”). Het pad en de brug worden hierna gezamenlijk als “de uitweg” aangeduid. Tussen het pad en de brug staat een sierhek (hierna: “het sierhek”). De uitweg is te smal voor een auto. [gedaagde] en zijn echtgenote gaan altijd te voet of per fiets over de uitweg.
2.6.
Op enig moment is de zoon van [gedaagde] met een scooter met draaiende motor gaan rijden over de uitweg.
2.7.
[eiser] heeft op enig moment zijn perceel, waaronder het pad, van borden en teksten voorzien. Op een plakkaat in het raam van de dakkapel van het huis van [eiser] staat de tekst “motor af a.u.b.” en ook is een bord geplaatst met opschrift “geen fik a.u.b.” (hierna gezamenlijk: “de resterende twee borden”). Deze laatste tekst heeft betrekking op de vuurkorf van [gedaagde] . In het verleden zijn meer teksten geplaatst, maar deze teksten zijn later weer verwijderd.
2.8.
[gedaagde] heeft in maart 2018 zijn woning te koop gezet. Nadat de woning enige tijd te koop had gestaan, heeft [gedaagde] de woning weer uit de verkoop gehaald.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
  • veroordeling van [gedaagde] tot het doen staken van het betreden van de (uit)weg met een scooter met draaiende motor dan wel met een ander motorisch voertuig (hierna: “voertuig met draaiende motor”), binnen vijf dagen na dit vonnis, op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor elke dag dat [gedaagde] dan wel de familie van of andere personen rondom [gedaagde] het pad betreedt met een voertuig met draaiende motor;
  • de verklaring voor recht dat [gedaagde] een onrechtmatige daad jegens [eiser] heeft gepleegd en tevens de zinsnede betreffende de erfdienstbaarheid in de akte van levering heeft geschonden;
  • veroordeling van [gedaagde] tot het naleven van de erfdienstbaarheid inhoudende dat het pad vanaf heden wordt betreden en gebruikt op de minst bezwarende wijze; en
  • veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat in de notariële akte is opgenomen dat de erfdienstbaarheid “op de minst bezwarende wijze” wordt uitgeoefend, waaruit volgt dat hij geen voertuig met draaiende motor op de uitweg hoeft te dulden.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagde] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
  • [eiser] veroordeelt tot het verwijderen van alle borden, plakkaten en daarmee vergelijkbare uitingen op zijn perceel en in en aan zijn huis, in het bijzonder de twee resterende borden en wel binnen een week na dagtekening van het vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag dat [eiser] niet aan deze veroordeling voldoet; en
  • [eiser] zal gebieden zich voortaan te onthouden van het op enigerlei wijze en in welke vorm dan ook uitdrukkelijk in woord en geschrift beschamen en belasteren van [gedaagde] , op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per overtreding van dit gebod;
  • [eiser] zal gebieden medewerking te verlenen aan het noodzakelijke onderhoud aan het pad, de brug en het sierhek, op eerste verzoek van [gedaagde] en daarbij zal gebieden bij helfte mee te betalen aan de kosten gemoeid met bedoeld onderhoud;
  • [eiser] veroordeelt in de proceskosten.
3.6.
[gedaagde] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat hij door de uitingen van [eiser] wordt belasterd en dat dit gedrag daarom moet stoppen. Verder hebben partijen afgesproken dat zij het pad, de brug en het sierhek gezamenlijk onderhouden en de kosten die daarmee gemoeid gaan gezamenlijk betalen. [eiser] weigert echter al jaren mee te betalen aan het onderhoud.
3.7.
[eiser] voert verweer.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
De kern van deze zaak is of het [gedaagde] , althans zijn familie of bezoek, is toegestaan met een scooter met draaiende motor over het pad te rijden. Partijen verschillen van mening over de vraag of de erfdienstbaarheid inhoudt dat [eiser] moet dulden dat (de familie van) [gedaagde] met een voertuig met draaiende motor over de uitweg rijdt. Volgens [eiser] betekent de passage “op de voor het lijdend erf minst bezwarende wijze” dat hij dit niet hoeft te dulden, nu hiermee bedoeld wordt dat de uitweg slechts te voet mag worden gebruikt. Volgens [gedaagde] is dit slechts een algemene bepaling, waaraan partijen geen invulling hebben gegeven. Dat betekent dat [eiser] wel een voertuig met draaiende motor op de uitweg moet dulden.
4.2.
Ingevolge artikel 5:73, eerste lid Burgerlijk Wetboek (BW) worden de inhoud van de erfdienstbaarheid en de wijze van uitoefening bepaald door de akte van vestiging, en voor zover in die akte regels daaromtrent ontbreken, door de plaatselijke gewoonte. Is een erfdienstbaarheid te goeder trouw geruime tijd zonder tegenspraak op een bepaalde wijze uitgeoefend, dan is in geval van twijfel deze wijze van uitoefening beslissend. Dit betekent dat de akte van vestiging in beginsel leidend is voor de wijze van uitoefening van de erfdienstbaarheid. Bij de uitleg van de akte van vestiging komt het aan op de in die notariële akte tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling die moet worden afgeleid uit de in deze akte gebezigde bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte (zie ook HR 19 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ2904).
4.3.
Gelet op de jaartallen van vestiging van de erfdienstbaarheden (1989 en 1991) moet de bij de notariële akten tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling worden uitgelegd tegen de achtergrond van het oud BW. Het onder dat recht toepasselijke artikel 733 BW (oud) maakte een onderscheid tussen een erfdienstbaarheid van weg en een erfdienstbaarheid van voetpad. In de notariële akten uit 1989 en 1991 is expliciet de term “erfdienstbaarheid van (uit)weg” gebruikt. Ingevolge artikel 733 BW (oud) betrof een erfdienstbaarheid van weg “
het regt om met een wagen, een rijtuig, enz. over [eens anders land] te rijden”. De partijbedoelingen zoals die kunnen worden afgeleid uit de in de notariële akten gebruikte bewoordingen, wijzen er aldus op dat beoogd werd dat met voertuigen gebruik mocht worden gemaakt van de uitweg, in plaats van alleen te voet.
4.4.
[eiser] heeft nog aangevoerd dat in de notariële akten bewust het vereiste “op de minst bezwarende wijze” is opgenomen, om te voorkomen dat met een gemotoriseerd voertuig over de uitweg zou worden gereden. Weliswaar is hier niet specifiek over gesproken bij het opstellen van de tekst, maar [gedaagde] was bekend met die intentie, want hij kende [eiser] antipathie tegen auto’s. De intentie blijkt ook uit de woorden “op de minst bezwarende wijze”, aldus [eiser] . [gedaagde] betwist dit.
4.5.
De rechtbank overweegt als volgt. Weliswaar kunnen subjectieve partijbedoelingen bij de uitleg van een erfdienstbaarheid in ruimere mate meegewogen worden indien, zoals in dit geval, een geschil rijst tussen de eigenaren van heersend en dienend erf die ook partij bij de vestiging van de erfdienstbaarheid waren, maar de objectieve uitleg van de akte van vestiging blijft ingevolge artikel 5:73, eerste lid BW leidend. De akte bepaalt immers de aard en omvang van een erfdienstbaarheid omdat deze voor een derde, bijvoorbeeld bij verkoop van het heersend of dienend erf, uit de openbare registers moet kunnen worden gekend (zie ook Hoge Raad 17 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO1815). De term “
op de minst bezwarende wijze” in de notariële akten betreft een vereiste dat ten tijde van de vestiging van de erfdienstbaarheid ook in de wet was opgenomen (artikel 738, eerste lid, BW (oud), vergelijkbaar met het huidige artikel 5:74 BW). Uit het enkele feit dat dit wettelijk vereiste in de akten is opgenomen kan niet afgeleid worden dat geen gemotoriseerd verkeer op de uitweg is toegestaan. De gestelde intentie van [eiser] had wel kunnen blijken uit het vestigen van een “erfdienstbaarheid van voetpad”, maar een dergelijke erfdienstbaarheid is niet opgenomen in de notariële akten, waardoor de gestelde bedoelingen van [eiser] niet voor derden kenbaar zijn.
4.6.
Op grond van het feit dat in de notariële akten de term “erfdienstbaarheid van uitweg” gebruikt wordt en geen verwijzing wordt gemaakt naar een voetpad noch enige andere beperking wordt gesteld aan gemotoriseerd verkeer, dienen de notariële akten zo uitgelegd te worden dat de uitweg mag worden betreden met een scooter met draaiende motor.
4.7.
[eiser] heeft zijn vorderingen gebaseerd op de stelling dat hij geen gemotoriseerd voertuig op zijn perceel hoeft te dulden. Nu de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld dat de erfdienstbaarheid zo uitgelegd moet worden dat [eiser] gemotoriseerd verkeer moet dulden op de uitweg, behoeven de andere vorderingen van [eiser] geen nadere bespreking meer. Alle vorderingen voor [eiser] worden afgewezen.
4.8.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden tot op heden begroot op:
- griffierecht 297,00
- salaris advocaat
1.086,00(2,0 punten × tarief € 543,00)
Totaal € 1.383,00
in reconventie
De uitingen op het perceel van [eiser] en eventuele toekomstige uitingen
4.9.
[gedaagde] stelt dat [eiser] onrechtmatig handelt omdat hij [gedaagde] en zijn gezin belastert met smadelijke acties, waaronder het plaatsen van verschillende teksten op zijn perceel. Door die borden, met teksten als “de rechter zal het uitleggen”, was de woning van [gedaagde] onverkoopbaar. De borden zijn inmiddels gedeeltelijk weer weggehaald, op de twee resterende borden na. Deze teksten waren en zijn ook deels zichtbaar voor buurtbewoners, waardoor [gedaagde] over de kwestie wordt bevraagd door buurtbewoners. Het dorp waar [eiser] en [gedaagde] wonen heeft 1.500 inwoners en [gedaagde] stelt dat hij hierop wordt aangekeken. De borden hebben hem en zijn vrouw in het dorp te schande gemaakt, aldus nog steeds [gedaagde] . [eiser] betwist de stellingen van [gedaagde] niet, maar voert aan dat de teksten zijn geplaatst uit onmacht en irritatie.
4.10.
De rechtbank overweegt als volgt. [eiser] heeft als ieder ander een grote mate van vrijheid in het gebruik en de inrichting van zijn perceel, maar mag in zijn uitingen de grenzen van het betamelijke niet overschrijden. Echter, omdat [eiser] ervoor kiest om zijn frustratie te uiten op een wijze die voor derden zichtbaar is, wordt [gedaagde] geconfronteerd met buurtbewoners die hem en zijn vrouw erop aankijken dat zij dingen doen die niet door de beugel kunnen. Zoals uit de beoordeling in conventie blijkt, is daarvan echter geen sprake: het is (de familie van) [gedaagde] immers toegestaan om met een scooter met draaiende motor over het pad te rijden. Door de teksten op de borden wordt de eer en goede naam van [gedaagde] aangetast, terwijl [eiser] zijn door onmacht ingegeven irritatie over luchtvervuiling ook op een voor [gedaagde] minder bezwaarlijke wijze zou kunnen uiten. Verder is onbetwist dat de borden een negatieve invloed hebben gehad op het verkoopproces van de woning van [gedaagde] , omdat kijkers die de borden zagen dachten dat er iets niet pluis was. De verkoop is uiteindelijk niet doorgegaan, maar het inschakelen van de makelaar en taxateur heeft [gedaagde] veel geld gekost. Gelet op het voorgaande moeten de twee resterende borden verwijderd worden en verwijderd blijven.
4.11.
[eiser] heeft ter zitting opgemerkt dat hij de twee resterende borden zou verwijderen indien zijn vorderingen zouden worden toegewezen. Echter, hiervoor is overwogen dat de rechtbank zijn vorderingen zal afwijzen. [eiser] dient dit vonnis deugdelijk na te komen. De rechtbank ziet aanleiding de gevorderde dwangsom toe te wijzen, met dien verstande dat zij deze zal maximeren.
4.12.
[gedaagde] vordert verder dat de rechtbank [eiser] gebiedt zich voortaan te onthouden van het op enigerlei wijze en in welke vorm dan ook uitdrukkelijk in woord en geschrift beschamen en belasteren van [gedaagde] . Deze vordering kan niet worden toegewezen, omdat de vordering te onbepaald is.
Onderhoud van het pad, de brug en het sierhek
4.13.
Partijen twisten ook over de mate waarin zij aan het onderhoud van het pad, de brug en het sierhek moeten bijdragen. Volgens [gedaagde] weigert [eiser] de laatste jaren bij te dragen aan het onderhoud. [eiser] betwist niet dat partijen hebben afgesproken om het onderhoud aan het pad, de brug en het sierhek gezamenlijk te betalen, maar wil dat het onderhoud in goed overleg plaatsvindt. Daarbij moeten partijen volgens [eiser] naar rato van gebruik bijdragen aan het onderhoud, waarbij voor hem van belang is dat hij en zijn echtgenote alleen te voet over de brug gaan, terwijl (de familie van) [gedaagde] de brug zwaarder belast omdat hij (ook) met een gemotoriseerd voertuig over de brug gaat en zijn gezin uit meer mensen bestaat.
4.14.
De rechtbank maakt uit hetgeen partijen ter zitting naar voren hebben gebracht op dat [eiser] en [gedaagde] mondeling hebben afgesproken dat zij gezamenlijk de kosten van het onderhoud aan het pad, de brug en het sierhek dragen. Partijen leggen deze afspraak echter verschillend uit. Naar vaste rechtspraak komt het ook bij de uitleg van een mondelinge afspraak aan op wat partijen over en weer hebben verklaard en wat zij uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en redelijkerwijs mochten afleiden (Haviltex-maatstaf). Naar het oordeel van de rechtbank moet de afspraak dat partijen het onderhoud gezamenlijk betalen zo worden uitgelegd dat voorafgaand aan het onderhoud overleg plaats dient te vinden. Dit blijkt niet alleen uit de betekenis van het woord “gezamenlijk”, maar ook uit het feit dat zowel [eiser] als [gedaagde] het pad, het sierhek en de brug regelmatig gebruikt om van en naar zijn woning te gaan. Onder die omstandigheden is het niet passend dat één van partijen zonder vooroverleg onderhoud pleegt, noch dat een partij weigert mee te werken aan noodzakelijk onderhoud. De rechtbank zal [eiser] om die reden veroordelen om mee te werken aan het onderhoud van het pad, de brug en het sierhek. Dit niet op eerste verzoek, zoals gevorderd door [gedaagde] , maar pas nadat [gedaagde] aan [eiser] een voorstel heeft gedaan tot te plegen onderhoud en [eiser] zich hier in redelijkheid over heeft kunnen uitlaten. Indien [eiser] zich niet binnen redelijke termijn over het voorgestelde onderhoud uitlaat, of niet met een redelijk tegenvoorstel komt, is [gedaagde] gerechtigd het onderhoud uit te (doen) voeren en de helft van de kosten bij [eiser] in rekening te brengen. Immers, nu gesteld noch gebleken is dat partijen een bijdrage in het onderhoud naar rato van gebruik hebben afgesproken, kan de rechtbank de tussen partijen gemaakte afspraak op grond van hetgeen hiervoor is overwogen niet anders uitleggen, dan dat met “gezamenlijk” bedoeld is dat partijen ieder voor de helft bijdragen aan het onderhoud van het pad, de brug en het sierhek.
Proceskostenvergoeding
4.15.
[eiser] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure in reconventie worden veroordeeld. Echter, nu in reconventie geen extra proceshandelingen zijn verricht ten opzichte van de vordering in conventie, worden de proceskosten van [gedaagde] tot op heden begroot op nihil.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.383,00;
5.3.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
5.4.
veroordeelt [eiser] tot het verwijderen van alle borden, plakkaten en daarmee vergelijkbare uitingen op zijn perceel en in en aan zijn huis, in het bijzonder de twee resterende borden en wel binnen twee weken na dagtekening van het vonnis op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag dat [eiser] niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van € 1.000,00;
5.5.
gebiedt [eiser] medewerking te verlenen aan het noodzakelijke onderhoud aan het pad, de brug en het sierhek en de helft van de kosten daarvan te voldoen, zoals bedoeld in 4.13;
5.6.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op nihil.
5.7.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Kiers en in het openbaar uitgesproken door mr. D. Nobel, op 29 juli 2020. [1]

Voetnoten

1.type: