ECLI:NL:RBDHA:2020:7972

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juli 2020
Publicatiedatum
20 augustus 2020
Zaaknummer
NL20.12861
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Hazara-eiser op grond van bekering en nieuwe feiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 juli 2020 uitspraak gedaan in het beroep van een Afghaanse eiser van Hazara-afkomst tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. A.H. Hekman, had zijn aanvraag ingediend op basis van nieuwe feiten en omstandigheden, waaronder zijn bekering tot het christendom en de verslechterde situatie voor Hazara's in Afghanistan. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. H.J. Metselaar, had de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij een gegronde vrees voor vervolging had.

De rechtbank overwoog dat de eerdere afwijzing van de asielaanvraag van de eiser in 2019 in rechte vaststond en dat er een zwaardere bewijslast op de eiser rustte om zijn bekering geloofwaardig te maken. De rechtbank concludeerde dat de eiser onvoldoende overtuigende verklaringen had overgelegd die zijn bekering onderbouwden. De rechtbank oordeelde dat de situatie voor Hazara's in Afghanistan niet zo slecht was dat elke Hazara automatisch recht had op asiel, en dat de eiser niet had aangetoond dat hij persoonlijke risico's liep.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de afwijzing van de asielaanvraag. De uitspraak werd niet in een openbare zitting gedaan vanwege coronamaatregelen, maar werd op 17 juli 2020 bekendgemaakt. De eiser heeft de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.12861
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], geboren op [1995] , met de Afghaanse nationaliteit, eiser V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A.H. Hekman), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).
Procesverloop
Bij besluit van 19 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de opvolgende aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.12862, plaatsgevonden op 8 juli 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S.M. Razaghi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
Inleiding
Eiser heeft op 23 februari 2018 zijn eerste asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft de aanvraag op 16 mei 2019 afgewezen als ongegrond. Het beroep tegen dit besluit is op 19 juli 2019 niet-ontvankelijk verklaard. Het verzet tegen die uitspraak is op 19 december 2019 ongegrond verklaard.
Eiser heeft aan zijn opvolgende aanvraag ten grondslag gelegd dat er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden ten aanzien van het behoren tot de Hazara’s en ten aanzien van eisers bekering tot het christendom. De situatie in Afghanistan is verslechterd, dit blijkt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 18 december 20191. Het relaas van eiser dient tegen deze nieuwe verslechterde achtergrond

1.ECLI:NL:RVS:2019:4200

afgezet te worden. Het volgt uit de uitspraak van de ABRvS van 18 december 20192 dat de situatie voor Hazara’s onveiliger is dan voorheen. Eiser is verder bekeerd tot het christendom en hij heeft een intensivering van zijn geloof doorgemaakt. Eiser heeft bij zijn opvolgende aanvraag verklaringen overgelegd van [A] , [B] en [C] die bevestigen dat eiser het christendom actief aanhangt.
Het bestreden besluit
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1. Nationaliteit, identiteit en herkomst;
2. Hazara afkomst;
3. Verdieping geloof sinds bekering tot het christendom.
4. Verweerder heeft element 1 al in de eerste asielprocedure geloofwaardig geacht.
5. Verweerder overweegt over element 2 dat het beleid rondom Hazara’s uit Afghanistan sinds de eerste asielaanvraag is veranderd, waardoor het als nieuwe omstandigheid dient te worden aangemerkt. Omdat eiser nooit in Afghanistan heeft gewoond, heeft hij persoonlijk nooit iets ondervonden wat als geringe indicatie kan dienen om aannemelijk te maken dat er sprake is van gegronde vrees in Afghanistan. Een beroep op de algemene situatie in Afghanistan is onvoldoende. Verder heeft eiser verklaard dat zijn vader is gedood omdat hij als infiltrant van de politie de Taliban bespioneerde. De Hazara afkomst van zijn vader was volgens verweerder dan ook geen motief voor zijn dood.
6. Verweerder overweegt over element 3 dat de bekering in de eerste asielprocedure ongeloofwaardig is geacht en dat dat besluit in rechte vaststaat. Er rust daarom een zwaardere bewijslast op eiser om zijn bekering alsnog geloofwaardig te maken. Verweerder vindt dat eiser op een paar belanghebbende punten nog steeds onwetend is gebleken in zijn verklaringen over het christelijke geloof. De getoonde kennis over het christelijke geloof is tamelijk algemeen van aard en kan daarom op zich niet leiden tot de conclusie dat er geloofsverdieping heeft plaatsgevonden. Hij heeft ook over zijn gedrags- en mentaliteits- veranderingen niet goed verklaard. De overgelegde brieven zijn niet voldoende om een diepgewortelde innerlijke overtuiging aannemelijk te maken. Verweerder overweegt verder dat de medische klachten die eiser aanvoert dezelfde betreffen als de klachten die zijn aangevoerd in het kader van de aanvraag op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Niet valt in te zien waarom opnieuw een medisch onderzoek gedaan dient te worden om te beoordelen of gedwongen terugkeer in strijd is met artikel 3 van het EVRM3. Eiser kan opnieuw een beroep doen op artikel 64 van de Vw. Verder blijkt niet uit de aangevoerde psychische klachten waarom het onverantwoord is voor eiser om terug te keren naar Afghanistan.
7. Verweerder concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als kennelijk ongegrond.

2.ECLI:NL:RVS:2019:4202

3 Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
Ten aanzien van de bekering
8. Eiser heeft aangevoerd dat hij over zijn bekering voldoende overtuigende verklaringen heeft gegeven. Eiser was niet voorbereid op het gehoor. Het gehoor staat vol met voorbeelden die betrekking hebben op de samenhang tussen vergeving en gedrags- en mentaliteitsveranderingen en zijn bekering tot het christendom. Verweerder hecht te weinig waarde aan de drie overgelegde verklaringen die eisers bekering onderbouwen. Verweerder heeft ten onrechte de bekering en de afvalligheid niet als (geringe) indicatie beschouwd. Eiser heeft verder angstklachten. Dit volgt uit het medisch dossier dat eiser heeft ingebracht op 29 mei 2020.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder (de intensivering van) de bekering niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. In de eerste asielprocedure is de bekering van eiser ongeloofwaardig geacht. Dat besluit staat in rechte vast. Er rust bij de opvolgende aanvraag daarom een zwaardere bewijslast op eiser. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn gestelde bekering is gebaseerd op een diepgewortelde innerlijke overtuiging. Verweerder heeft verder niet ten onrechte overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt waarom het christendom ervoor heeft gezorgd dat hij innerlijk veranderd is. Verweerder heeft eisers verklaringen beoordeeld en is op basis daarvan tot de conclusie gekomen dat eiser onvoldoende uitgebreid en persoonlijk over zijn bekering heeft verklaard. Verweerder is niet ten onrechte tot die conclusie gekomen. De omstandigheid dat eiser is gedoopt heeft verweerder, tegen de achtergrond van de zwaardere bewijslast en zijn beoordeling van eisers verklaring, onvoldoende mogen vinden om zijn bekering aannemelijk te vinden. Wat eiser in beroep heeft aangevoerd is van onvoldoende gewicht om hierover anders te oordelen. Een verklaring van een kerkelijke instantie of persoon kan volgens vaste jurisprudentie van de ABRvS4 dienen ter staving van een bekering, maar dit laat onverlet dat eiser zelf verantwoordelijk is om overtuigende verklaringen af te leggen met betrekking tot zijn bekering.

Ten aanzien van de Hazara afkomst

10. Eiser heeft verder aangevoerd dat verweerder ten onrechte overweegt dat eiser als Hazara niet tot een kwetsbare minderheidsgroep behoort. Verweerder heeft ten onrechte niet getoetst of eiser in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 3 van het EVRM. Eiser is verwesterd, omdat hij al jarenlang in Europa verblijft. Verweerder is verder ten onrechte niet ingegaan op de in de zienswijze genoemde jurisprudentie.
11. De rechtbank overweegt als volgt. Het volgt uit de uitspraak van de ABRvS van 18 december 20195 dat de situatie voor Hazara in Afghanistan niet zo slecht is dat het enkel zijn van Hazara betekent dat een vreemdeling een gegronde vrees voor vervolging heeft, dan wel een reëel risico op onmenselijke behandeling loopt. Verweerder hoeft dus niet elke Hazara uit Afghanistan zonder meer een asielvergunning te verlenen. De situatie in Afghanistan is echter voor Hazara wel zo onveilig geworden dat verweerder moet bezien en duidelijk moet maken hoe hij daarmee bij individuele Hazara rekening houdt. Het volgt uit de brief van 8 april 2020 aan de Tweede Kamer6, waar verweerder op de zitting naar heeft verwezen, dat verweerder zijn beleid heeft aangepast en dat Hazara’s reeds met geringe
4 Bijvoorbeeld de uitspraak van 5 juni 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1911)
6 Tweede Kamer, vergaderjaar 2019-2020, 19 637, nr. 2596
indicaties aannemelijk kunnen maken dat problemen die zij hebben ondervonden op grond van hun etniciteit leiden tot een gegronde vrees voor vervolging. Verweerder heeft Hazara in paragraaf C7/3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) als risicogroep aangemerkt. Voor personen die tot de risicogroep behoren zijn geringe indicaties nodig om aannemelijk te maken dat sprake is van gegronde vrees voor vervolging of ernstige schade. Met de beleidswijziging heeft verweerder voldaan aan het genoemde in de uitspraak van de ABRvS. De stelling van eiser dat Hazara aangemerkt moeten worden als kwetsbare minderheidsgroep, en niet als risicogroep, vindt in de uitspraak van de ABRvS geen steun.
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er in zijn geval dergelijke geringe indicaties aanwezig zijn. De enkele omstandigheid dat eiser is geboren in Iran en nimmer in Afghanistan heeft verbleven vormt geen geringe indicatie waarmee eiser aannemelijk kan maken dat hij in aanmerking zou moeten komen voor internationale bescherming. Dat eiser niemand kent in Afghanistan en dat hij de cultuur niet kent, is dat evenmin. Al in de eerdere asielprocedure heeft verweerder de problemen met de Taliban niet geloofwaardig geacht. Dit is vastgelegd in het besluit van 16 mei 2019. Verweerder heeft in die besluitvorming dus al de dood van eisers vader door de Taliban beoordeeld. Het besluit van 16 mei 2019 staat in rechte vast. De gestelde bekering van eiser speelt in deze beoordeling geen rol omdat verweerder die niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft gevonden. Deze omstandigheden kunnen daarom niet als geringe indicaties dienen. In het besluit van verweerder van 24 september 2019 is eisers aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw afgewezen. In het besluit staat vermeld dat uit het medisch advies van BMA van 15 juli 2019 volgt dat het achterwege blijven van een medische behandeling leidt tot een medische noodsituatie. Hierin staat ook dat de benodigde medische behandeling in Afghanistan aanwezig is. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn medische klachten leiden tot een schending van artikel 3 EVRM in Afghanistan. De stelling dat eiser is verwesterd omdat hij al jaren in Europa verblijft is niet nader onderbouwd.
13. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw.
14. De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. van Gestel, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
17 juli 2020
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.