ECLI:NL:RBDHA:2020:7972
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Hazara-eiser op grond van bekering en nieuwe feiten
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 juli 2020 uitspraak gedaan in het beroep van een Afghaanse eiser van Hazara-afkomst tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. A.H. Hekman, had zijn aanvraag ingediend op basis van nieuwe feiten en omstandigheden, waaronder zijn bekering tot het christendom en de verslechterde situatie voor Hazara's in Afghanistan. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. H.J. Metselaar, had de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij een gegronde vrees voor vervolging had.
De rechtbank overwoog dat de eerdere afwijzing van de asielaanvraag van de eiser in 2019 in rechte vaststond en dat er een zwaardere bewijslast op de eiser rustte om zijn bekering geloofwaardig te maken. De rechtbank concludeerde dat de eiser onvoldoende overtuigende verklaringen had overgelegd die zijn bekering onderbouwden. De rechtbank oordeelde dat de situatie voor Hazara's in Afghanistan niet zo slecht was dat elke Hazara automatisch recht had op asiel, en dat de eiser niet had aangetoond dat hij persoonlijke risico's liep.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de afwijzing van de asielaanvraag. De uitspraak werd niet in een openbare zitting gedaan vanwege coronamaatregelen, maar werd op 17 juli 2020 bekendgemaakt. De eiser heeft de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.