In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de staatssecretaris van Defensie over de tegemoetkoming in reiskosten voor woon-werkverkeer. Eiser had verzocht om een vergoeding voor reiskosten met terugwerkende kracht, maar zijn verzoek werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat verweerder bij de berekening van de reiskosten mocht uitgaan van de afstand van de heenreis, ook al was de terugreis langer. Eiser had aangevoerd dat de afstand tussen zijn woning en de werkplek meer dan 10 km bedroeg, maar verweerder stelde dat de afstand 10 km was. Eiser had documenten overgelegd waaruit bleek dat de reisafstand in het verleden was vastgesteld op 12 km, maar de rechtbank oordeelde dat deze documenten niet relevant waren voor de huidige beslissing. De rechtbank concludeerde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij recht had op een tegemoetkoming in de reiskosten en dat het beroep ongegrond was. Eiser had ook een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet redelijkerwijs kon afleiden dat hij recht had op een vergoeding op basis van eerdere besluiten. De rechtbank wees het verzoek om schadevergoeding af en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.