In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 augustus 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor nareis van pleegkinderen. De eisers, van Ugandese nationaliteit, hebben de aanvraag ingediend op basis van hun stelling dat zij pleegkinderen zijn van een referente die in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die twijfels had over de juistheid van de overlijdensaktes van de biologische vaders van de kinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overlijdensaktes door Bureau Documenten vals zijn bevonden, wat de geloofwaardigheid van de aanvraag ondermijnt. De eisers voerden aan dat zij geen contra-expertise konden laten uitvoeren vanwege financiële redenen, maar de rechtbank oordeelde dat zij voldoende ruimte hadden om de bevindingen van Bureau Documenten te betwisten. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had getwijfeld aan de juistheid van de overlijdensaktes en dat de aanvraag om een mvv terecht was afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.