ECLI:NL:RVS:2019:507

Raad van State

Datum uitspraak
20 februari 2019
Publicatiedatum
20 februari 2019
Zaaknummer
201804532/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing inschrijving geboorteakte in Basisregistratie Personen na twijfel over echtheid

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Het hoger beroep betreft de afwijzing door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam van het verzoek van [appellant] om inschrijving van zijn geboorteakte in de Basisregistratie Personen (Brp). De rechtbank had eerder het beroep van [appellant] gegrond verklaard, maar het college had de hoogte van de verschuldigde dwangsom vastgesteld en de rechtsgevolgen van het besluit van 5 oktober 2017 in stand gelaten.

De zaak draait om de vraag of de geboorteakte van [appellant] kan worden ingeschreven in de Brp, gezien de twijfels die zijn gerezen over de echtheid van de akte. [appellant] is sinds 1997 ingeschreven in de Brp op basis van een Ghanees paspoort, maar de minister van Buitenlandse Zaken heeft eerder twijfels geuit over de juistheid van de geboortedatum en de identiteit van de aangever. De rechtbank oordeelde dat het aan [appellant] was om aan te tonen dat de minister onterecht had geoordeeld, maar hij slaagde daar niet in.

De Afdeling heeft de zaak op 4 februari 2019 ter zitting behandeld. [appellant] was bijgestaan door zijn advocaat en een tolk. De Afdeling concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college de inschrijving van de geboorteakte op goede gronden heeft geweigerd. De twijfels over de echtheid van de geboorteakte zijn niet weggenomen door de overgelegde documenten en verklaringen. Het hoger beroep van [appellant] is ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak is bevestigd.

Uitspraak

201804532/1/A3.
Datum uitspraak: 20 februari 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 april 2018 in zaak nr. 17/6577 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 17 augustus 2016 heeft het college het verzoek van [appellant] om inschrijving van zijn geboorteakte in de Basisregistratie personen (hierna: de Brp) afgewezen.
Bij besluit van 5 oktober 2017 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 april 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 5 oktober 2017 vernietigd voor zover het de hoogte van de verschuldigde dwangsom betreft, de hoogte van de verbeurde dwangsom vastgesteld en bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit van 5 oktober 2017 voor het overige in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 februari 2019, waar [appellant], bijgestaan door mr. R.A. Dayala, advocaat te Amsterdam, vergezeld door P. Frimpong, tolk, en het college, vertegenwoordigd door mr. S. de Ruijter, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    [appellant] staat sinds 2 april 1997 ingeschreven in de basisregistratie personen van Amsterdam met geboortedatum [1961] te [Ghana]. Deze gegevens zijn opgenomen aan de hand van een Ghanees paspoort, afgegeven op [1996] door de Ghanese ambassade in Brussel.
2.    In 2003 heeft [appellant] aan de minister van Buitenlandse Zaken een Ghanese geboorteakte overgelegd met entrynummer […] met het verzoek om deze te legaliseren. Deze akte van [2003] betreft een geboorteregistratie op [1997]. Op de geboorteakte staat dat [appellant] op [1961] is geboren en dat [vader van appellant] de aangever is. Na een verificatieonderzoek heeft de minister het verzoek om legalisatie van de geboorteakte afgewezen, omdat er gerede twijfel bestond over de juistheid van de geboortedatum van [appellant] zoals vermeld op de overgelegde akte en over de identiteit van de aangever. Bovendien heeft [appellant] op het aanvraagformulier verklaard dat hij zijn in 1996 afgegeven paspoort heeft verkregen door overlegging van een uittreksel uit het geboorteregister. Gelet op het feit dat de geboorte van [appellant] blijkens de ter legalisatie overgelegde akte in 1997 is geregistreerd, moet er een eerdere registratie bestaan. Een dubbele registratie is in Ghana niet geldig, zodat alleen de eerste registratie geldig is en dus niet de registratie in 1997.
3.    [appellant] heeft thans verzocht om inschrijving van een geboorteakte van [2007] in de Brp in verband met de mogelijkheid tot naturalisatie. Dit document is gelegaliseerd op 13 februari 2007. Deze geboorteakte heeft eveneens als entrynummer […] en vermeldt dat [appellant] is geboren op [1961] en dat [stiefbroer van appellant] - zoals hij ter zitting bij de Afdeling heeft toegelicht - de aangever is. Het college heeft de inschrijving geweigerd omdat niet kan worden vastgesteld dat de akte de enige dan wel eerste geboorteregistratie van [appellant] betreft. Het college heeft er daarbij op gewezen dat [appellant] naar eigen zeggen in 1996 een Ghanees paspoort heeft verkregen. Volgens het college had hij daarvoor een eerdere geboorteakte nodig, omdat volgens de later door [appellant] overgelegde akten zijn geboorte pas in 1997 is geregistreerd. De geboorteakte uit 2007 moet daarom van een tweede registratie zijn, die op grond van Ghanees recht niet rechtsgeldig is, aldus het college.
Aangevallen uitspraak
4.    De rechtbank heeft overwogen dat het aan [appellant] is om aannemelijk te maken dat de vaststelling door de minister van Binnenlandse Zaken in het verificatieonderzoek dat hij bij de afgifte van het paspoort in 1996 een geboorteakte heeft overgelegd, onjuist is. Nu [appellant] daarin niet is geslaagd, mocht het college uitgaan van deze vaststelling in het verificatieonderzoek van 2004. Daarbij kan volgens de rechtbank zwaar worden meegewogen dat [appellant] met betrekking tot het verkrijgen van het paspoort in 1996 wisselende verklaringen heeft afgelegd. De rechtbank volgt het betoog van [appellant] dat uit de ter zitting overgelegde uitdraai van een publicatie van de UNHCR van 3 januari 2014 moet worden afgeleid dat het wel degelijk mogelijk is om een paspoort te verkrijgen zonder overlegging van een geboorteakte, niet. Evenmin kan aan de verklaring van een familievriend de waarde worden gehecht die [appellant] daaraan toedicht. Gelet hierop mocht het college zich op het standpunt stellen dat niet kan worden vastgesteld dat de overgelegde geboorteakte de enige dan wel eerste geboorteregistratie van [appellant] betreft en dat het college de inschrijving van de geboorteakte in de Brp dan ook op goede gronden heeft geweigerd.
Beoordeling gronden
5.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college zich op het standpunt mocht stellen dat niet kan worden vastgesteld dat de overgelegde geboorteakte de enige dan wel eerste geboorteregistratie van [appellant] betreft en dat het college de inschrijving van de geboorteakte in de Brp dan ook op goede gronden heeft geweigerd. Daartoe voert hij aan dat de rechtbank voorbij is gegaan aan een verklaring van de Ghanese autoriteiten van 7 februari 2007 waarin staat vermeld dat de geboorteakte die hij heeft overgelegd, echt en authentiek is en ook als zodanig is geregistreerd bij de Ghanese autoriteiten. Nu dat de enige instantie is die daarover kan oordelen, had het college moeten uitgaan van de echtheid van de geboorteakte en deze moeten registreren in de Brp. Met betrekking tot de verklaring van de familievriend heeft de rechtbank niet onderkend dat deze verklaring is afgelegd ten overstaan van een notaris, waardoor de verklaring in ieder geval authentiek is. Volgens [appellant] mag een verklaring van horen zeggen niet per definitie worden uitgesloten als (steun)bewijs. De verklaring, al dan niet in onderlinge samenhang bezien met de andere stukken, toont voldoende aan dat de geboorteakte juist is en dat de inschrijving in de Brp ten onrechte is geweigerd.
5.1.    De legalisatie van het afschrift van de geboorteakte van [2007] biedt geen uitsluitsel over de juistheid van de inhoud van de geboorteakte. Zoals de Afdeling eerder immers heeft overwogen (uitspraak van 30 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2883) ziet legalisatie op de bevestiging van de echtheid van de in het document voorkomende handtekening en van de bevoegdheid van de functionaris die het document heeft ondertekend. Legalisatie biedt geen uitsluitsel omtrent de inhoudelijke juistheid van het document.
De geboorteakten van [2003] en [2007] hebben beide entrynummer […] en betreffen de op [1997] geregistreerde geboorte van [appellant]. De akten vermelden echter een verschillende aangever. Dit geeft twijfel aan de inhoudelijke juistheid van het document. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de minister van Buitenlandse Zaken naar aanleiding van het verzoek tot legalisatie van de eerste akte destijds twijfels heeft geuit over de juistheid van de geboortedatum. Gelet op de uit het onderzoek van de minister voortgekomen twijfel maakt de overgelegde verklaring van de Ghanese autoriteiten dat de geboorteakte van 2007 een authentiek document betreft, niet dat van de juistheid van de inhoud kan worden uitgegaan. Bovendien heeft [appellant] met hetgeen hij in hoger beroep heeft aangevoerd, evenmin aannemelijk gemaakt dat de vaststelling in de procedure met de minister van Binnenlandse Zaken dat hij bij de afgifte van het paspoort in 1996 een geboorteakte heeft overgelegd, onjuist is. Het is op zichzelf juist dat Nederlandse overheidsinstanties in het algemeen ervan uitgaan dat een Ghanees paspoort alleen kan worden verkregen met een geboorteakte. Hoewel daaraan geen doorslaggevend gewicht toekomt, heeft [appellant] slechts gesteld dat de vaststelling door de minister onjuist is. Hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij voor de afgifte van het paspoort een Weighing Card en een identiteitskaart heeft overgelegd, zoals hij stelt. De verklaring van de familievriend kan niet als ondersteunend bewijs daartoe dienen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de verklaring van de familievriend niet de door [appellant] gewenste waarde toekomt, nu die verklaring niet afkomstig is uit een objectieve en onafhankelijk bron. Gelet hierop kan niet worden uitgesloten dat er voor de akten van 2003 en 2007 al een eerdere geboorteregistratie is geweest.
5.2.    Het betoog faalt.
6.    Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft gesteld dat zwaar kan worden meegewogen dat hij met betrekking tot het verkrijgen van het paspoort in 1996 wisselende verklaringen heeft afgelegd. Daartoe voert [appellant] aan dat hij in de periode dat hij de wisselende verklaringen heeft afgelegd, ernstig ziek was. Hij heeft een maand in coma gelegen en was onder invloed van zware medicatie. Hierdoor kon hij zich niet meer helder voor de geest halen welke documenten hij heeft overgelegd om het paspoort te verkrijgen. Na zijn herstel heeft hij aangegeven dat hij niet bedoeld heeft dat hij eerder een geboorteakte heeft overgelegd, maar dat hij het paspoort heeft aangevraagd met een Weighing Card en een Ghanese identiteitskaart. Er is geen reden om de wisselende verklaringen, die zijn afgelegd terwijl [appellant] niet in staat was zijn wil te uiten, tegen te werpen en daaruit af te leiden dat getwijfeld kan worden aan de authenticiteit van de door hem overgelegde geboorteakte.
6.1.    Daargelaten de vraag of de wisselende verklaringen hem mochten worden tegengeworpen, heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat hij voor de afgifte van het paspoort daadwerkelijk een Weighing Card en een identiteitskaart heeft overgelegd. De verklaring van de familievriend kan niet als ondersteunend bewijs daartoe dienen. Bovendien heeft [appellant] in 2003 op een aanvraagformulier verklaard dat hij het paspoort heeft verkregen door overlegging van een uittrekstel uit het geboorteregister, terwijl uit een medische verklaring in het dossier blijkt dat hij in 1996 opgenomen is geweest in het ziekenhuis. Gelet op hetgeen voorts is overwogen in 5.1., kan het betoog van [appellant] niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
6.2.    Het betoog faalt.
Conclusie
7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.A.M. van Deventer-Lustberg, griffier.
w.g. Steendijk    w.g. Van Deventer-Lustberg
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2019
587.