ECLI:NL:RBDHA:2020:7667

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juli 2020
Publicatiedatum
12 augustus 2020
Zaaknummer
NL20.12337
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juli 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Marokkaanse nationaliteit hebbende persoon, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië volgens de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 16 juli 2020 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De staatssecretaris werd eveneens vertegenwoordigd door een gemachtigde.

Eiser betoogde dat Italië niet langer kan worden beschouwd als een veilige derde staat, omdat er tekortkomingen zijn in de asielprocedure en opvangvoorzieningen, wat zou leiden tot een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Hij verwees naar het AIDA-rapport van mei 2020 en het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie. De rechtbank overwoog dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, en dat het aan eiser is om aan te tonen dat Italië zijn verdragsverplichtingen niet nakomt.

De rechtbank concludeerde dat eiser niet heeft aangetoond dat er sprake is van structurele tekortkomingen die de overdracht van Dublinclaimanten in de weg staan. De rechtbank oordeelde dat de situatie in Italië, hoewel zorgelijk, niet zodanig is dat het risico op schending van de rechten van eiser aannemelijk is gemaakt. De beroepsgrond van eiser werd verworpen, en de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenvergoeding toegekend. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.12337

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. P.R. van de Water),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N.H.T. Jansen).

Procesverloop

Bij besluit van 11 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juli 2020. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te bezitten. Hij heeft op 17 februari 2020 een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [1] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om overname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder ten opzichte van Italië niet langer uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. In Italië is er volgens eiser sprake van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure of de opvangvoorzieningen die maken dat eiser een reëel risico zal lopen op schending van artikel 3 van het EVRM [2] of artikel 4 van het Handvest [3] . Ter onderbouwing hiervan wordt verwezen naar het rapport van AIDA (Country report Italy 2019 update) van 27 mei 2020. Eiser doet een beroep op het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019 [4] , omdat hij in Italië het risico loopt op straat te komen te staan en geen toegang zal krijgen tot medische voorzieningen. Verweerder had toepassing moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening, aldus eiser.
De rechtbank overweegt zich als volgt.
4. Als uitgangspunt geldt dat verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van uit mag gaan dat Italië zijn internationale verplichtingen nakomt. Bij uitspraak van 19 december 2018 [5] heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) geoordeeld dat, hoewel de algemene situatie en leefomstandigheden van asielzoekers in Italië bepaalde tekortkomingen kennen, verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat ten aanzien van Italië nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. In recentere uitspraken [6] heeft de Afdeling dit oordeel herhaald. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat Italië zijn verdragsverplichtingen niet zal nakomen en dat bij terugkeer een situatie zal ontstaan die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest.
6. Hierin is eiser naar oordeel van de rechtbank niet geslaagd. Uit het AIDA-rapport van 27 mei 2020 blijkt weliswaar dat de situatie voor asielzoekers in Italië zorgelijk is, maar niet dat sprake is van zodanige structurele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen dat moet worden geconcludeerd dat deze aan de overdracht van Dublinclaimanten in de weg staan. Uit de door eiser geciteerde passages uit dit rapport blijkt niet dat het voor hem in het geheel niet mogelijk is om toegang te krijgen tot opvang of medische voorzieningen. Verweerder heeft zich ter zitting terecht op het standpunt gesteld dat het rapport geen wezenlijk ander beeld schetst van de situatie van asielzoekers in Italië dan het beeld dat in de eerdere rapporten van deze organisatie over deze situatie is gegeven. Die eerdere rapporten zijn betrokken bij de jurisprudentie van de Afdeling en gaven geen aanleiding om ernstige structurele tekortkomingen in de opvang en de asielprocedure in Italië aan te nemen.
7. Ten aanzien van eisers beroep op het arrest Jawo overweegt de rechtbank als volgt. Zoals blijkt uit rechtsoverweging 92 en verder van het arrest Jawo bestaat er een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid voordat wordt aangenomen dat er sprake is van een risico op schending van artikel 4 van het Handvest. Eiser heeft, gelet op het voorgaande, niet aannemelijk gemaakt dat er in zijn geval bij overdracht sprake is van een situatie van zeer verregaande materiële deprivatie, waar hij buiten zijn wil en persoonlijke keuzes om in kan terecht komen. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. Holierhoek, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden
3.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie
4.ECLI:EU:C:2019:218
6.Bijvoorbeeld de uitspraak van 22 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2845) en de uitspraak van 8 april 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:986)