ECLI:NL:RBDHA:2020:7667
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juli 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Marokkaanse nationaliteit hebbende persoon, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië volgens de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 16 juli 2020 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De staatssecretaris werd eveneens vertegenwoordigd door een gemachtigde.
Eiser betoogde dat Italië niet langer kan worden beschouwd als een veilige derde staat, omdat er tekortkomingen zijn in de asielprocedure en opvangvoorzieningen, wat zou leiden tot een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Hij verwees naar het AIDA-rapport van mei 2020 en het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie. De rechtbank overwoog dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, en dat het aan eiser is om aan te tonen dat Italië zijn verdragsverplichtingen niet nakomt.
De rechtbank concludeerde dat eiser niet heeft aangetoond dat er sprake is van structurele tekortkomingen die de overdracht van Dublinclaimanten in de weg staan. De rechtbank oordeelde dat de situatie in Italië, hoewel zorgelijk, niet zodanig is dat het risico op schending van de rechten van eiser aannemelijk is gemaakt. De beroepsgrond van eiser werd verworpen, en de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenvergoeding toegekend. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.