ECLI:NL:RBDHA:2020:7467

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juli 2020
Publicatiedatum
6 augustus 2020
Zaaknummer
NL20.8260
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Portugal en minderjarigheidseisen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 juli 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Angolese nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Portugal verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser stelde dat hij minderjarig was en dat dit in de weg stond aan de overdracht aan Portugal. De rechtbank oordeelde dat de informatie in het EU-vis, waaruit bleek dat eiser meerderjarig was, niet door eiser was weerlegd. Eiser had geen concrete en objectieve informatie overgelegd die zijn stelling over minderjarigheid kon onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht geen aanleiding had gezien om de asielaanvraag in behandeling te nemen en dat de overdracht aan Portugal niet onrechtmatig was. Eiser voerde ook aan dat hij slachtoffer was van mensenhandel en dat de Dublinprocedure moest worden opgeschort, maar de rechtbank oordeelde dat dit geen invloed had op de vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.8260
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. S. Sewnath), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 31 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Portugal verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Op verzoek van de rechtbank heeft eiser hier nog op gereageerd.
De zaak is behandeld op 1 juli 2020 door middel van een Skype-beeldverbinding. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Eiser heeft de Angolese nationaliteit en stelt [naam] te zijn en geboren in 2002. Verweerder stelt dat eiser blijkens een afgegeven visum [eiser] heet en is geboren op [1985] . Op 16 oktober 2019 heeft eiser asiel aangevraagd in Nederland.
Uit EU-vis is gebleken dat eiser op 22 juli 2019 door de buitenlandse vertegenwoordiging van Portugal te [woonplaats] , Angola, in het bezit is gesteld van een (Schengen)visum, dat geldig is van 22 juli 2019 tot 4 september 2019. Op basis hiervan en eisers verklaringen heeft Nederland geclaimd bij Portugal. De autoriteiten van Portugal hebben op 10 januari 2020 hun verantwoordelijkheid middels een claimakkoord bevestigd. In wat eiser heeft aangevoerd in het aanmeldgehoor Dublin en de zienswijze naar aanleiding van het voornemen van 14 januari 2020 heeft verweerder in het bestreden besluit geen aanleiding gezien de aanvraag alsnog in behandeling te nemen.
3. Eiser is het hier niet mee eens. De rechtbank zal hieronder nader ingaan op hetgeen hij in beroep heeft aangevoerd
.
4. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen als zodanig niet in geschil is dat Portugal op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming van eiser. Aan de orde is de vraag of verweerder in wat eiser heeft aangevoerd aanleiding had moeten vinden om van overdracht aan Portugal af te zien en de asielaanvraag in behandeling te nemen (artikel 17 van de Dublinverordening).
5. Eiser stelt dat hij minderjarig is, wat in de weg staat aan de Dublinoverdracht. Verweerder baseert zich op de valse geboortedatum uit het visum dat is geregeld door de mensenhandelaar van eiser. Op grond van paragraaf C1/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) had eiser in aanmerking moet komen voor een leeftijdsonderzoek of leeftijdsschouw.
6. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder mag in beginsel uitgaan van de juistheid van de informatie in EU-vis en het is aan de vreemdeling om aan te tonen dat in zijn geval deze informatie onjuist is.1 Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. Immers, de door eiser bij herhaling afgelegde verklaring dat hij minderjarig is doet aan de juistheid van de informatie in EU-vis niet af. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het op de weg van eiser ligt om zijn standpunt dat de personalia als opgenomen in EU-vis niet juist zijn met concrete en objectieve informatie te onderbouwen, zoals een grensoverschrijdingsdocument of andere identiteitsdocumenten. Dit heeft eiser niet gedaan. Dat eiser nooit in het bezit zou zijn geweest van identificerende documenten, maakt dit niet anders. Verweerder heeft derhalve terecht geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de in EU-vis geregistreerde geboortedatum en heeft reeds hierom geen aanleiding hoeven zien om een leeftijdsonderzoek of leeftijdsschouw uit te voeren. Verweerder heeft eiser dan ook bij het bestreden besluit terecht als meerderjarig aangemerkt. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
7. Eiser voert aan dat hij slachtoffer is van een zedendelict en mensenhandel. Eiser wil hiervan graag aangifte doen, maar eiser verblijft momenteel in de Intensief Begeleidende Opvang (IBO) en is vanwege zijn psychische gesteldheid niet in staat om te reizen. De Dublinprocedure dient in afwachting van het aangifteproces te worden opgeschort.
8. De rechtbank overweegt allereerst dat in een Dublinprocedure niet wordt toegekomen aan de vraag of eiser in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning vanwege het doen van aangifte van mensenhandel. Het gaat in deze procedure immers alleen over de vraag welk land verantwoordelijk is voor de inhoudelijke behandeling van de asielaanvraag van eiser. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de ABRvS van 21 december 2018.2 Een aangifte mensenhandel heeft in feite dus geen invloed op de vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat voor de behandeling van het asielverzoek van eiser.
1. zie onder meer de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 15 augustus 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2219) en 28 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:661)
9. In het verlengde daarvan is de rechtbank van oordeel dat verweerder geen aanleiding heeft hoeven zien om de Dublinprocedure op te schorten om eiser in de gelegenheid te stellen aangifte te doen van mensenhandel en/of een zedendelict en evenmin om eisers asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen. Uit door eiser overgelegde rechtbankuitspraken en het GRETA-rapport3 blijkt ook niet dat eiser vanwege zijn wens om aangifte te doen niet mag worden overgedragen aan Portugal. De rechtbank merkt daarbij op dat het Openbaar Ministerie te kennen heeft gegeven dat er geen signalen voor mensenhandel zijn.
10. Ook de stelling dat verweerder zijn bevoegdheden op grond van de Dublinverordening op een andere manier gebruikt of niet gebruikt dan beoogd en dus in strijd handelt met artikel 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht, is niet aannemelijk gemaakt.
11. Eiser voert in beroep aan dat er vanwege de situatie in Portugal, die is ontstaan door het coronavirus, een belemmering van feitelijke overdracht aan Portugal bestaat.
12. De rechtbank overweegt dat de door eiser genoemde omstandigheid dat de overdracht op dit moment, ten gevolge van (de maatregelen die zijn getroffen vanwege) het coronavirus, niet kan worden uitgevoerd een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel is. Dit maakt de vaststelling van Portugal als verantwoordelijke lidstaat niet onrechtmatig. Het staat er niet aan in de weg dat, als het overdrachtsbeletsel is opgeheven, eiser in beginsel alsnog kan worden overgedragen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de ABRvS van 8 april 2020.4
13. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt mogen stellen dat de individuele omstandigheden van eiser niet maken dat zijn overdracht aan Portugal getuigt van een onevenredige hardheid. Verweerder heeft daarin geen aanleiding hoeven zien de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich te trekken.
14. Het beroep is ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3 ‘ Group of Experts on Action against Trafficking in Human Beings’ van de Raad van Europa.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
03 juli 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.