Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De verzetprocedure
- de verzetdagvaarding van 15 mei 2019 met 14 producties;
- het tussenvonnis van 19 juni 2019, waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
- de brief van 6 september 2019 met 8 producties aan de zijde van [de B.V.]
- de brief van 8 september 2019 met 1 productie aan de zijde van [A]
- het proces-verbaal van comparitie van 24 september 2019.
2.De feiten
[X] opent deze week aan [adres]
€ 2.799,91
€ 3.590,06
3.Het geschil
primairde gevolgen van de overeenkomsten van geldlening te wijzigen, zodanig dat eerst per januari 2022 een aanvang behoeft te worden gemaakt met de aflossing en ook het rentebeding buiten toepassing te laten, zodat de vorderingen van [de B.V.] niet opeisbaar zijn;
uiterst subsidiairstelt [A] dat de geldleningsovereenkomsten door bedrog van [B] , althans door misbruik van omstandigheden tot stand zijn gekomen, dan wel dat [A] van een onjuiste voorstelling van zaken is uitgegaan en bij het sluiten van de overeenkomsten heeft gedwaald. Om die reden vernietigt [A] – na wijziging van eis ter comparitie – de overeenkomsten partieel, voor zover het betreft het rentebeding.
4.De beoordeling
Verzet op juiste wijze ingesteld?
beidepartijen steeds voor ogen heeft gestaan dat zij samen zouden gaan ondernemen. Dat [B] niet langer het voornemen had om samen te gaan ondernemen en dat hij, zoals [A] het verwoordt, hem ‘met de lunchroom heeft laten zitten’, is hierom geen onvoorziene omstandigheid als in dit artikel bedoeld. Ook de omstandigheid dat er nu geen middel is om de lunchroom mee te exploiteren levert niet zo’n onvoorziene omstandigheid op. Gelet op de gesloten overeenkomsten van geldlening moet dat risico immers voor rekening van [A] blijven. Voor wijziging van de overeenkomsten van geldlening op deze grond is geen plaats.
“Inhoudelijke afspraken moeten hierover nog worden gemaakt”en
“Dhr. [B] heeft het recht hiervan af te zien.” Het in dit verband door [A] aangevoerde is te vaag, niet met adequate stukken onderbouwd en door [de B.V.] bestreden. [A] heeft ook niet gesteld dat [de B.V.] / [B] hem, gezien de haar/hem kenbare dwaling had behoren in te lichten. Het beroep op dwaling treft geen doel.