ECLI:NL:RBDHA:2020:7357

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 augustus 2020
Publicatiedatum
4 augustus 2020
Zaaknummer
18/2707
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over douanebeslag en vergoeding voor vervallen auto na terugverwijzing Hoge Raad

Op 4 augustus 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende douanebeslag op een auto van klaagster, die verdacht werd van witwassen. De auto, een Volkswagen Golf GTD, was op 9 juli 2018 in beslag genomen omdat deze was voorzien van een verborgen compartiment. De Douane legde beslag op de auto op basis van artikel 1:37 van de Algemene Douanewet. Klaagster diende een klaagschrift in om het beslag op te heffen en vroeg om een geldelijke tegemoetkoming. De rechtbank verklaarde het klaagschrift op 4 december 2018 ongegrond, maar deze beslissing werd door de Hoge Raad op 17 maart 2020 vernietigd, enkel voor wat betreft de geldelijke tegemoetkoming, en de zaak werd terugverwezen naar de rechtbank.

Tijdens de behandeling op 21 juli 2020 was klaagster niet aanwezig, maar haar raadsman, mr. K. Canatan, en de officier van justitie, mr. R. van Geloven, waren wel aanwezig. De officier van justitie stelde dat er geen grond was voor een geldelijke tegemoetkoming, omdat de Douane de auto had verkocht voor € 8.260, en er conservatoir beslag op de opbrengst rustte. De raadsman betoogde echter dat klaagster onevenredig was getroffen door het vervallen van de auto aan de Staat, aangezien de waarde van de auto bij inbeslagname op € 14.000, was geschat.

De rechtbank oordeelde dat klaagster inderdaad onevenredig was getroffen door het vervallen van de auto, vooral gezien haar financiële situatie en het feit dat zij niet op de hoogte was van het verborgen compartiment. De rechtbank stelde de dagwaarde van de auto vast op € 13.500, en kende klaagster dit bedrag toe als vergoeding. De beslissing werd genomen door mr. A.M. Boogers, rechter, en uitgesproken ter openbare zitting op 4 augustus 2020.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Parketnummer: 09/837128-18
Raadkamernummer: 18/2707
Beslissing van de rechtbank Den Haag, enkelvoudige raadkamer in strafzaken, op het beklag ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[klager] ,

geboren op [geboortedag] 1977 te [geboorteplaats] ),
voor deze zaak woonplaats kiezende op het kantoor van haar advocaat mr. K. Canatan,
adres: Herengracht 178, 1017 CB Amsterdam.

Inleiding

Tegen klaagster is de verdenking gerezen dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen. Als gevolg hiervan is haar Volkswagen Golf GTD met [kenteken] (hierna: de auto) op 9 juli 2018 onder [belanghebbende] in beslag genomen. Bij de doorzoeking van de auto is door de politie geconstateerd dat de auto was voorzien van een verborgen ruimte. Vervolgens is door de Douane op grond van art. 1:37, eerste lid, van de Algemene douanewet (hierna: Adw) beslag gelegd op de auto.
Klaagster heeft een klaagschrift ingediend dat strekt tot opheffing van het beslag op de personenauto en tot teruggave aan klaagster. Subsidiair is verzocht een geldelijke tegemoetkoming toe te kennen op grond van art. 33c van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Bij beslissing van 4 december 2018 heeft de rechtbank het beklag ongegrond verklaard en het verzoek tot toekenning van een geldelijke tegemoetkoming afgewezen. Tegen deze beslissing is cassatie ingesteld.
De Hoge Raad heeft de beslissing van de rechtbank op 17 maart 2020 (Hoge Raad 17 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:403) vernietigd, maar uitsluitend voor wat betreft de beslissing ten aanzien van het verzoek om een geldelijke tegemoetkoming. De Hoge Raad heeft de zaak op dat punt teruggewezen naar de rechtbank.

De procedure in raadkamer

De rechtbank heeft de zaak op 21 juli 2020 in raadkamer behandeld.
Klaagster is - hoewel daartoe goed opgeroepen - niet verschenen. Aanwezig was haar raadsman, mr. K. Canatan. Tevens is de officier van justitie mr. R. van Geloven gehoord.
[belanghebbende] is - met bericht van verhindering - niet verschenen.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen grond is aan klaagster een geldelijke tegemoetkoming toe te kennen. De Douane heeft de auto verkocht voor een bedrag van € 8.260,
-, waardoor het douanebeslag is komen te vervallen. Op de opbrengt van de auto rust thans nog conservatoir beslag. Daardoor is de opbrengst van de auto (nog) niet aan de Staat komen te vervallen en heeft de Staat ook nog geen voordeel genoten. In de onderliggende strafzaak kan een beslissing worden genomen over het conservatoir beslag. Daarnaast is het gelet op de verdenking van witwassen niet hoogst onwaarschijnlijk dat de auto verbeurd zal worden verklaard.

Het standpunt van klager

De raadsman heeft in raadkamer aangevoerd dat het douanebeslag met de verkoop van de auto is opgeheven en dat daarmee de opbrengst van de auto aan de Staat is komen te vervallen. De raadsman stelt dat de Staat de auto heeft verkocht zonder dat er enig recht op voordeel is aan de zijde van de Staat. Aan klaagster dient een geldelijke tegemoetkoming te worden toegekend, omdat zij door het vervallen van de auto aan de Staat onevenredig is getroffen. Uit het strafdossier blijkt dat de politie de waarde van de auto ten tijde van de inbeslagname heeft begroot op € 14.000,
-. Klaagster is de rechtmatige eigenaar van de auto. Het kenteken staat op haar naam en niet is gebleken dat zij wetenschap had van het verborgen compartiment in de auto. Klaagster leeft van een WAO-uitkering.

Beoordeling van het verzoek

De Hoge Raad van heeft de beslissing van de rechtbank van 4 december 2018 enkel op het punt van de geldelijke tegemoetkoming vernietigd. Dat heeft tot gevolg dat de beslissing van de rechtbank over het Douanebeslag thans onherroepelijk is. Op grond van art. 1:37, vierde lid, Adw is de auto daarmee aan de Staat vervallen. Uit hetgeen de officier van justitie in raadkamer heeft opgemerkt, kan worden afgeleid dat de Douane de auto inmiddels heeft verkocht voor een bedrag van € 8.260,
-.
Op grond van art. 1:37, zesde lid, Adw, in samenhang met art. 552b, vijfde lid, Sv kent de rechter op de voet van art. 33c, tweede lid, Sr een geldelijke tegemoetkoming toe wanneer degene aan wie de aan de Staat vervallen vervoermiddelen of voorwerpen toebehoren, daardoor onevenredig zou worden getroffen (vgl. HR 16 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3632). Of de eigenaar van de vervoermiddelen of de voorwerpen door het vervallen van zijn eigendom aan de Staat onevenredig wordt getroffen wanneer hem een geldelijke tegemoetkoming wordt toegekend, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij kan worden betrokken hoe de eigenaar van de vervoermiddelen of de voorwerpen zich in relatie daartoe heeft gedragen, de waarde van de onttrokken vervoermiddelen of voorwerpen, alsmede eventueel voordeel dat de Staat na het vervallen aan de Staat met betrekking tot die vervoermiddelen of voorwerpen verkrijgt, bijvoorbeeld door de verkoop van (onderdelen) daarvan (vgl. HR 10 juli 2016, ECLI:NL:HR:2018:1156).
Bij de vraag of klaagster onevenredig is getroffen door het vervallen van de auto aan de Staat, betrekt de rechtbank de volgende omstandigheden. Uit het strafdossier (p. 1134) blijkt dat de waarde van de auto in juli 2018 volgens de ANWB-koerslijst € 14.000,
-bedroeg. Uit een document van de Belastingdienst/Douane getiteld ‘Rapport Artikel 1:37 Algemene Douanewet’, ondertekend op 14 augustus 2018, blijkt dat de herstelwerkzaamheden die aan de auto zouden moeten worden verricht om de verborgen ruimte te verwijderen € 500,
-zouden bedragen. De rechtbank stelt de dagwaarde van de auto in de maand van inbeslagname (juli 2018) vast op (€ 14.000,
-minus € 500,
-) € 13.500,
-. Voorts is gebleken dat de Douane de auto nadat die aan de Staat was vervallen voor € 8.260,
-heeft verkocht, hetgeen een voordeel voor de Staat heeft opgeleverd. Nu er in deze procedure vanuit moet worden gegaan dat klaagster eigenaar was van de auto en niet is gebleken dat zij bekend was met de aanwezigheid van de verborgen ruimte, is de rechtbank van oordeel dat zij onevenredig wordt getroffen door het aan de Staat vervallen van de auto. De rechtbank betrekt daarbij de draagkracht van klaagster, waarover enkel bekend is dat zij een arbeidsongeschiktheidsuitkering geniet. De rechtbank zal haar daarom een vergoeding toekennen gelijk aan de dagwaarde van de auto in juli 2018, welke dagwaarde op € 13.500,
-is vastgesteld.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding aan klaagster toe en stelt die vergoeding vast op een bedrag van € 13.500,
-(zegge: dertienduizend vijfhonderd euro).
Aldus gedaan te Den Haag door mr. A.M. Boogers, rechter, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kalkman, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 4 augustus 2020.