ECLI:NL:RBDHA:2020:7209

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juli 2020
Publicatiedatum
31 juli 2020
Zaaknummer
NL20.10102
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Braziliaanse eiseres op grond van motiveringsgebrek en veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 juli 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Braziliaanse eiseres. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die eerder door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag op 19 april 2018 was ingediend en dat de afwijzing op 23 juli 2018 volgde. Na een tussenuitspraak in 2018, waarin de rechtbank verweerder de gelegenheid gaf om gebreken in het besluit te herstellen, werd de aanvraag opnieuw afgewezen op 7 april 2020. De eiseres heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld.

De rechtbank oordeelde dat de eiseres tijdig beroep had ingesteld, ondanks dat het bestreden besluit aanvankelijk naar een verkeerd adres was gestuurd. De eiseres heeft een asielrelaas gepresenteerd dat geloofwaardig werd geacht, waarin zij bedreigingen door een crimineel, [B], beschrijft. De rechtbank concludeerde dat Brazilië in het algemeen als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt, maar dat de eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij geen bescherming kan krijgen van de Braziliaanse autoriteiten. De rechtbank constateerde een motiveringsgebrek in het besluit van verweerder, maar besloot dit gebrek te passeren omdat de eiseres niet benadeeld was. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en veroordeelde de verweerder in de proceskosten van de eiseres tot een bedrag van € 1.050,-.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.10102
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], eiseres V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. A. Berends),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M. Dalhuijsen).

Procesverloop

Bij besluit van 23 juli 2018 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 19 april 2018 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiseres heeft tegen dat besluit beroep (NL18.14062) ingesteld. Bij tussenuitspraak van 24 augustus 2018 heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om de geconstateerde gebreken in het besluit te herstellen. Nadat partijen hun standpunten over en weer hebben ingediend, heeft de rechtbank bij uitspraak van 31 januari 2019 het beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen op de aanvraag.
Bij besluit van 7 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres wederom afgewezen als kennelijk ongegrond. Daarnaast is aan eiseres geen verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) juncto artikel 3.6ba, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) verleend, is geen uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw verleend, wordt eiseres een vertrektermijn onthouden en dient zij Nederland onmiddellijk te verlaten.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.10103, via Skype plaatsgevonden op 25 juni 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De rechtbank stelt vast dat eiseres tijdig beroep heeft ingesteld. Tussen partijen is niet in geschil dat het bestreden besluit door verweerder op 7 april 2020 per abuis naar het oude adres en faxnummer van de gemachtigde van eiseres is verstuurd. Op 5 mei 2020 is het bestreden besluit naar het juiste adres gestuurd en eiseres heeft op 6 mei 2020 beroep ingesteld. Hoewel het bestreden besluit gedateerd is op 7 april 2020 is het pas met de verzending op 5 mei 2020 bekend gemaakt. Het beroep is daarom tijdig ingediend.
Eiseres is van Braziliaanse nationaliteit en is geboren op [1974] .
Eiseres heeft het volgende aan haar asielrelaas ten grondslag gelegd. De broer van eiseres, [A] , had een vennootschap samen met onder andere [B] . Het betrof een advieskantoor om met name militaire agenten te verdedigen. De broer van eiseres was advocaat en [B] zat bij de politie. [B] is een crimineel en hij wilde andere vennoten uit de vennootschap werken. Zo heeft hij een derde betrokkene bij het vennootschap met dreigementen uit de firma weten te krijgen. De broer van eiseres kwam er later achter dat [B] fraude had gepleegd en heeft een privaatrechtelijke rechtszaak tegen hem aangespannen. Die rechtszaak heeft hij gewonnen en [B] werd het voorzitterschap van de vennootschap afgenomen. Kort daarna is de broer van eiseres neergeschoten op straat. Eiseres en haar zoon brachten hem naar het ziekenhuis, waar na enkele minuten [B] en zijn vrouw ook aankwamen. [B] heeft eiseres en haar zoon daar met een wapen bedreigd, omdat eiseres over gevoelige informatie over [B] beschikt. Twee dagen later, op 21 december 2017, is de broer van eiseres aan zijn verwondingen overleden. Eiseres heeft over [B] uitgelegd dat hij getrouwd is met de dochter van [C] . Dit is volgens eiseres de grootste maffiabaas van de deelstaat [deelstaat] . [C] heeft de verkiezingscampagne van de gouverneur van de deelstaat bekostigd. [B] maakt samen met [C] deel uit van een groot crimineel netwerk, een soort maffia. [B] heeft opgeroepen de moord op [D] te vergelden, naar aanleiding waarvan veertien mensen zijn gedood. Ook zou [B] ter vergelding met een aantal andere mannen de drugshandelaar [E] hebben doodgeschoten in het ziekenhuis. Hij is hiervan vrijgesproken. Eiseres heeft [B] horen zeggen dat hij kon vermoorden wie hij wilde en daar ongestoord mee wegkomen. Na de moord op haar broer en de bedreiging in het ziekenhuis is eiseres eind januari 2018 Brazilië ontvlucht.
Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • nationaliteit, identiteit en herkomst;
  • persoonlijke bedreiging door [B] als gevolg van problemen van haar broer.
5. Verweerder heeft voornoemde relevante elementen geloofwaardig geacht. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat Brazilië in het algemeen als een veilig land van herkomst kan worden aangemerkt, hetgeen ook in de tussenuitspraak van
24 augustus 2018 en de uitspraak van 31 januari 2019 in rechte is komen vast te staan. Volgens verweerder bestaat er geen aanleiding om, in afwijking van de algehele situatie in Brazilië, aan te nemen dat Brazilië ten aanzien van eiseres zijn verdragsverplichtingen niet nakomt en dat er voor eiseres geen mogelijkheid bestaat om tegen de problemen in de huidige situatie de bescherming van de (hogere) Braziliaanse autoriteiten in te roepen.
Eiseres heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat Brazilië in haar geval niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. Verweerder heeft met het bestreden besluit de asielaanvraag daarom afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw.
Veilig land van herkomst - algemene situatie
6. Uit vaste rechtspraak1 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) volgt dat ter beantwoording van de vraag of een vreemdeling in het land van herkomst bescherming kan krijgen eerst door verweerder moet worden onderzocht of door de autoriteiten in het desbetreffende land in het algemeen bescherming wordt geboden. Daarbij dient hij informatie over de algemene situatie in een land van herkomst, in het bijzonder uit ambtsberichten van de minister van Buitenlandse Zaken en rapporten van internationale organisaties, te betrekken. Indien verweerder die vraag bevestigend heeft beantwoord, is het vervolgens aan de vreemdeling aannemelijk te maken dat het vragen van bescherming voor hem gevaarlijk dan wel bij voorbaat zinloos moet worden geacht. Indien hij dat laatste niet aannemelijk maakt, kan slechts het tevergeefs door hem inroepen van de bescherming leiden tot de conclusie dat aannemelijk is gemaakt dat die autoriteiten niet bereid of in staat zijn bescherming te bieden.
7. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat het asielrelaas van eiseres geloofwaardig is geacht. Hiermee is ook geloofwaardig geacht dat eiseres is bedreigd door [B] . Tijdens de zitting heeft verweerder desgevraagd verklaard dat hij in de besluitvorming de vraag in het midden heeft willen laten of eiseres bescherming nodig heeft tegen deze bedreiging en dat alleen is gekeken naar de vraag of zij bescherming kan krijgen. Naar het oordeel van de rechtbank kom je echter pas toe aan de vraag of iemand bescherming kan krijgen als is vastgesteld dat iemand bescherming nodig heeft, met andere woorden: voor welk probleem iemand bescherming nodig heeft en welke bescherming daarvoor nodig is. De vraag of eiseres bescherming nodig heeft tegen (de bedreigingen van) [B] , kan daarom naar het oordeel van de rechtbank niet in het midden worden gelaten. In zoverre is sprake van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit. De rechtbank ziet evenwel aanleiding om dit gebrek te passeren krachtens artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), nu eiseres door dit gebrek niet is benadeeld, gelet op het navolgende.
8. Nu het asielrelaas door verweerder geloofwaardig is bevonden, staat vast dat eiseres door [B] met de dood is bedreigd. De rechtbank oordeelt dat dit betekent dat eiseres bescherming nodig heeft. Verweerder mag de asielaanvraag van eiseres dus alleen afwijzen als voldoende aannemelijk is dat de Braziliaanse autoriteiten deze bescherming kunnen en zullen bieden. In dit verband is het volgende van belang.
9. Eiseres voert aan dat verweerder zich had moeten vergewissen van de meest recente situatie in Brazilië. Sinds de vorige uitspraak van de rechtbank is de situatie in Brazilië significant verslechterd ten opzichte van de totstandkoming van de beoordeling van Brazilië als veilig land van herkomst. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat verweerder de feitelijke en juridische situatie in Brazilië heeft onderzocht en acht heeft geslagen op de huidige politieke en veiligheidssituatie, terwijl verweerder hiertoe volgens vaste
1. bijvoorbeeld de uitspraak van 4 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:957
rechtspraak2 van de ABRvS wel was gehouden. De regeling waarbij Brazilië als veilig land van herkomst is aangewezen, is volgens eiseres dan ook niet rechtmatig.
10. Uit vaste rechtspraak3 van de ABRvS volgt dat indien in beroep tegen een nieuwe beslissing beroepsgronden worden aangevoerd, die door de rechtbank in een eerdere uitspraak uitdrukkelijk en zonder voorbehoud zijn verworpen, de rechtbank van de juistheid van het eerder gegeven oordeel over die beroepsgronden heeft uit te gaan. tenzij nieuwe feiten en omstandigheden een hernieuwde beoordeling rechtvaardigen4.
10. De rechtbank stelt vast dat in de uitspraak van 31 januari 2019 door deze rechtbank en zittingsplaats uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel is gegeven over de vraag of Brazilië in het algemeen als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt. Als eiseres het hiermee niet eens was, had het op haar weg gelegen hiertegen hoger beroep aan te tekenen. Dat heeft zij niet gedaan, zodat dat oordeel in rechte is komen vast te staan. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de door eiseres naar voren gebrachte gronden geen nieuwe feiten en omstandigheden die een hernieuwd oordeel rechtvaardigen. Dat er sprake is van een andere situatie door onder meer het aantreden van president Bolsonaro, de gestelde toename van corruptie en de lagere plek op de veilige landen-index, is daartoe onvoldoende. De beroepsgronden van eiseres slagen op dit punt niet.

Veilig land van herkomst – persoonlijke situatie

12. Eiseres voert aan dat Brazilië voor haar niet als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt, omdat er een reëel risico is dat Brazilië jegens haar de verdragsverplichtingen niet nakomt. Nu het asielrelaas geloofwaardig is geacht, heeft eiseres aannemelijk gemaakt dat er voor haar geen mogelijkheid bestaat om bescherming van de Braziliaanse autoriteiten te vragen, althans dat het vragen van bescherming voor haar te gevaarlijk is. De bewijslast die op eiseres rust, is niet dermate hoog dat zij dient aan te tonen dat alle overheidsbeambten corrupt zijn en dat het pertinent onmogelijk is om bescherming te krijgen. Zij dient aannemelijk te maken dat sprake is van een reëel risico op ernstige schade bij het vragen van bescherming, wat zij heeft gedaan. De overweging van verweerder dat de stelling van eiseres dat zij als ‘familielid van’ gevaar loopt, gebaseerd is op vermoedens is onbegrijpelijk, nu haar asielrelaas geloofwaardig is bevonden. Eiseres kan, juist vanwege de positie van [B] , geen bescherming vragen of krijgen van de Braziliaanse autoriteiten. Uit het geloofwaardige asielrelaas blijkt immers dat [B] veel macht heeft, een hoge positie heeft bij de milities en verantwoordelijk is voor vele strafbare feiten, waarvoor hij nooit met succes strafrechtelijk is vervolgd. De stelling van verweerder dat de verwijzing naar corruptie in Brazilië te algemeen is, kan eiseres, gelet op haar geloofwaardige relaas, niet volgen. Volgens eiseres blijft verweerder zelf teveel hangen in algemeenheden door in het algemeen te verwijzen naar het justitiële apparaat, zonder te onderkennen dat de broer van eiseres door [B] , een onderdeel van dat justitiële apparaat, is vermoord en dat eiseres door hem is bedreigd. Eiseres heeft met haar bijzondere asielrelaas voldoende aannemelijk gemaakt waarom het vragen van bescherming aan de Braziliaanse autoriteiten voor haar te gevaarlijk is. Aan haar moet in ieder geval het voordeel van de twijfel worden gegeven, nu haar relaas geloofwaardig is geacht, zij
2 uitspraak van 14 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2474
3 uitspraak van 6 augustus 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AI0801
4 uitspraken van 9 juli 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN1635 en 25 januari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV3728
oprechte inspanningen heeft geleverd om haar relaas met stukken te onderbouwen en haar verklaringen niet strijdig zijn met de landeninformatie over Brazilië.
13. De rechtbank oordeelt dat de beroepsgronden van eiseres niet slagen. Hoewel het relaas geloofwaardig is bevonden en daarmee eveneens geloofwaardig is dat eiseres is bedreigd door [B] , is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat vragen van bescherming voor haar gevaarlijk dan wel bij voorbaat zinloos moet worden geacht. Het relaas van eiseres en de door haar overgelegde stukken hebben immers voornamelijk betrekking op de vraag of eiseres bij de (lokale) autoriteiten in de deelstaat [deelstaat] , waar zij en [B] vandaan komen, bescherming tegen hem kan vragen, dan wel krijgen. Uit het relaas blijkt verder dat de broer van eiseres ook alleen bescherming heeft gevraagd bij de lokale autoriteiten en dat dit hem niet heeft mogen baten. Niet is gesteld of gebleken dat de broer van eiseres bij de hogere, nationale autoriteiten om bescherming heeft gevraagd, dan wel dat dat hem is geweigerd. Met de door eiseres overgelegde verklaringen van derden, die niet afkomstig zijn van een objectieve bron, maar als ondersteunend bewijs kunnen dienen, is evenmin aannemelijk gemaakt dat bescherming vragen bij de hogere, nationale autoriteiten voor eiseres gevaarlijk, dan wel bij voorbaat zinloos is. De machtige positie van [B] binnen zijn eigen regio wordt door verweerder niet betwist, maar dat zijn macht zo ver strekt dat eiseres nergens in Brazilië effectieve bescherming van de autoriteiten kan krijgen is daarmee nog niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op dit punt kan worden gevolgd. Verweerder heeft zich alleen al daarom op het standpunt kunnen stellen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat Brazilië jegens haar de verdragsverplichtingen niet zal nakomen en Brazilië daarom voor haar niet heeft te gelden als veilig land van herkomst. Hetgeen eiseres voor het overige heeft aangevoerd, kan niet leiden tot een ander oordeel.
13. Omdat de rechtbank van oordeel is dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat Brazilië voor eiseres als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt, komt de rechtbank niet toe aan de beroepsgronden die betrekking hebben op de zwaarwegendheid van het asielrelaas.

Artikel 8 van het EVRM en artikel 64 van de Vw

15. Eiseres heeft in dit verband aangevoerd dat de stelling van verweerder dat om een zuivere belangenafweging in het kader van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) te maken, ook de eerdere overschrijding van de vrije termijn moet worden meegenomen haaks staat op de overweging dat medische omstandigheden uitsluitend worden meegenomen als kan worden aangetoond dat specialistische behandeling in Brazilië niet voorhanden is. Dit kan ook niet worden afgeleid uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Eiseres voert verder aan dat enige tijd geleden borstkanker bij haar is geconstateerd, waarvoor zij onder behandeling staat. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar medische problemen een brief van de internist-oncoloog van 17 juni 2019 en een verklaring van Psy-Noord psychotherapie van 20 mei 2020 overgelegd. Verweerder heeft ten onrechte geen aanleiding gezien om toepassing te geven aan artikel 64 van de Vw. Het geloofwaardige asielrelaas gecombineerd met haar psychische en medische problemen, maken volgens eiseres dat sprake is van zwaarwegende subjectieve belemmeringen om het gezinsleven in Brazilië uit te oefenen.
17. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft mogen stellen dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft hierbij terecht alle van belang zijnde feiten en omstandigheden, waaronder de eerdere overschrijding van de vrije termijn, betrokken. Van een objectieve belemmering is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake, gelet op het feit dat Brazilië voor eiseres als veilig land van herkomst is aan te merken. Verweerder heeft zich verder in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van een subjectieve belemmering om het gezinsleven van eiseres met haar echtgenoot in Brazilië uit te oefenen. Dat eiseres afhankelijk is van haar echtgenoot is geen subjectieve belemmering, nu deze afhankelijkheid niet betekent dat het gezinsleven daardoor alleen in Nederland kan worden uitgeoefend. Daar waar eiseres stelt dat haar medische problemen een subjectieve belemmering opleveren, overweegt de rechtbank dat niet is onderbouwd dat eiseres voor de medische zorg die zij behoeft uitsluitend is aangewezen op Nederland. Eiseres heeft zelfs tijdens de zitting verklaard dat de medische zorg die zij behoeft ook in Brazilië te verkrijgen is, maar dat daarvoor veel geld nodig is, wat zij niet heeft. Dit is echter onvoldoende om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 8 van het EVRM. Eiseres heeft dus niet aannemelijk gemaakt dat er wat betreft haar medische problematiek een subjectieve belemmering is. Deze beroepsgronden slagen niet.
17. Over de stelling dat verweerder toepassing had moeten geven aan artikel 64 van de Vw overweegt de rechtbank dat verweerder hangende deze asielprocedure een ambtshalve beoordeling van artikel 64 van de Vw heeft gedaan. Dit heeft geleid tot een afwijzend besluit, waartegen eiseres in beroep is gegaan. Tijdens de zitting is verklaard dat zij dit beroep naderhand om financiële redenen heeft ingetrokken. Hiermee is het besluit van verweerder over artikel 64 van de Vw in rechte komen vast te staan. Dat eiseres haar beroep heeft ingetrokken, komt voor haar rekening en risico. Niet valt in te zien dat verweerder hangende dezelfde asielprocedure nogmaals een ambtshalve beoordeling van artikel 64 van de Vw zou moeten doen. Voor de stelling van eiseres tijdens de zitting dat verweerder zich voor het nemen van het bestreden besluit had moeten vergewissen van de meest recente stand van zaken, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten in de wet- en regelgeving. Hierbij overweegt de rechtbank dat als eiseres van mening is dat zij vanwege haar medische problematiek in aanmerking zou moeten komen voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van Vw het haar altijd vrij staat om hiervoor een aanvraag te doen, maar dat heeft zij niet gedaan. De beroepsgronden op dit punt slagen niet.
17. Over de beroepsgrond van eiseres dat ten onrechte een terugkeerbesluit is opgelegd overweegt de rechtbank dat verweerder, gelet op het vorenstaande, de aanvraag terecht heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. Het besluit waarbij een asielaanvraag wordt afgewezen, heeft op grond van artikel 45, eerste lid, van de Vw te gelden als een terugkeerbesluit. Dit is een dwingende bepaling. Eiseres heeft hier geen inhoudelijke gronden tegen aangevoerd.
17. Zoals onder 7. is overwogen heeft het bestreden besluit een motiveringsgebrek, maar passeert de rechtbank dat met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Het beroep is daarom gelet op het voren overwogene ongegrond.
17. Wegens het geconstateerde gebrek veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand
vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,-).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. K.S. Smits, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
Deze uitspraak is gedaan en bekendgemaakt op:
06 juli 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.