Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juli 2020 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
Procesverloop
Overwegingen
18 september 2017 recht heeft op een WW-uitkering, maar dat, omdat sprake is van verwijtbare werkloosheid, verweerder niet overgaat tot uitbetaling van de uitkering. Dit besluit is in rechte vast komen te staan.
25 februari 2018 wederom een WW-uitkering aangevraagd met ingang van
21 februari 2018.
11 juli 2019 heeft de rechtbank het onderzoek geschorst en bepaald dat de zitting wordt aangehouden in afwachting van de beroepsprocedure met zaaknummer SGR 19/5856, die zich ten tijde van de zitting in de bezwaarfase bevond.
22 juli 2018 afgewezen omdat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden. Bij bestreden besluit II heeft verweerder primair besluit III gehandhaafd.
27 november 2015 waaruit volgt dat eiser een hernia heeft. Verweerder stelt bovendien dat deze medische informatie reeds bekend was ten tijde van het nemen van primair besluit I. Het proces-verbaal van de kantonrechter van deze rechtbank van 10 januari 2018 over de schikking die eiser met zijn ex-werkgever heeft getroffen, had eiser in ieder geval in de bezwaarfase kunnen inbrengen. Overigens is uit het proces-verbaal niet af te leiden dat deze schikking duidt op erkenning van hetgeen eiser heeft moeten ervaren tijdens zijn dienstverband of dat het ontslag op staande voet is gewijzigd naar een neutraal ontslag. Daarbij merkt de rechtbank op dat uit jurisprudentie van de CRvB volgt dat bij de beoordeling van verwijtbare werkloosheid niet de route van, maar de reden voor het ontslag beslissend moet zijn. [3] De rechtbank acht de schikking daarom niet van belang voor bestreden besluit II. Dat eiser destijds geen bezwaar heeft gemaakt tegen primair besluit I gelet op de aanhangige zaak bij de kantonrechter over het ontslag op staande voet en niet had kunnen voorzien dat de eerdere verwijtbare werkloosheid zou doorwerken, dient voor risico en rekening van eiser te komen.