ECLI:NL:RBDHA:2020:7075

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juli 2020
Publicatiedatum
29 juli 2020
Zaaknummer
NL20.10050
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Frankrijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 juli 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. P.L.E.M. Krauth, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. A.M.H.W. van Heerebeek, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 30 juni 2020 heeft eiser zijn standpunten toegelicht, waarbij hij onder andere verwees naar een rapport van AIDA over de opvang in Frankrijk en zijn kwetsbare situatie. De rechtbank heeft overwogen dat het aan eiser is om aan te tonen dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet van toepassing is in zijn geval. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de opvang in Frankrijk tekortschiet en dat hij niet kan worden overgedragen aan Frankrijk.

De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de huidige gezondheidscrisis rondom het coronavirus geen reden vormt om de verantwoordelijkheid van Frankrijk voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser te ontkennen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het bestreden besluit van de Staatssecretaris voldoende gemotiveerd en zorgvuldig tot stand is gekomen. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.10050
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. P.L.E.M. Krauth), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A.M.H.W. van Heerebeek).

Procesverloop

Bij besluit van 4 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juni 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen P. Oronsaye. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard.
Voor zover eiser in beroep de standpunten uit de zienswijze heeft herhaald, gaat de rechtbank hieraan voorbij. Verweerder heeft op deze standpunten immers in de besluitvorming gemotiveerd gereageerd en eiser heeft niet inzichtelijk gemaakt waarom
deze motivering niet juist is, hetgeen wel op zijn weg had gelegen. De rechtbank heeft daarom geen aanleiding om aan te nemen dat de motivering op deze punten niet zou deugen.
3. Eiser voert aan dat het ontbreken van opvang in Frankrijk niet voldoet aan het gestelde in overweging 92 van het arrest Jawo1. Eiser wijst ter onderbouwing hiervan naar een rapport van AIDA inzake Frankrijk, van 20 maart 2019. Het gaat volgens eiser te ver om van hem in dit verband onderbouwing te vragen, omdat de stelling van eiser overeenkomt met het gestelde in het AIDA rapport. Eiser voert verder aan dat hij kwetsbaar is en dat hij dit heeft onderbouwd met medische stukken. Verweerder moet op grond hiervan afzien van overdracht aan Frankrijk. Eiser voert verder aan dat verweerder ten onrechte de huidige globale medische situatie rondom het coronavirus niet in de afwegingen heeft betrokken. Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat verweerder voor het uitbrengen van een besluit dient te vergewissen of Dublinoverdrachten kunnen plaatsvinden. De belangen van eiser zijn daarom niet goed gewogen. Eiser wijst in dit verband op een uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 29 april 2020.2
4. De rechtbank overweegt als volgt. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Frankrijk uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet kan. Eiser is hier naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd.
5. Eiser heeft met de verwijzing naar het rapport van AIDA niet aannemelijk gemaakt dat in Frankrijk sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de opvangvoorzieningen. Eiser heeft bovendien in zijn geheel verwezen naar het rapport en niet nader gespecificeerd waaruit volgt dat in Frankrijk geen opvang wordt geboden. Frankrijk is bovendien, net als Nederland, partij bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), het Vluchtelingenverdrag en is gebonden aan het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) en de verschillende Europese richtlijnen op het gebied van asielrecht. Mocht Frankrijk zich niet houden aan zijn internationale verplichtingen, dan kan eiser hierover zijn beklag doen bij de Franse autoriteiten. Niet is gebleken dat dit voor eiser niet mogelijk is.
6. De rechtbank overweegt verder dat verweerder in het bestreden besluit uitgebreid is ingegaan op de persoonlijke omstandigheden van eiser. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat met de afsprakenkaart van het GZA, waaruit een afspraak blijkt op 17 januari 2020 met een POH-GGZ, als ook een Frans medisch stuk en foto’s niet is aangetoond dat eiser onder specialistische behandeling staat in Nederland, of dat eiser een kwetsbaar persoon is in de zin van het Tarakhel arrest. De rechtbank ziet dan ook in het aangevoerde onvoldoende aanleiding voor de conclusie dat eiser niet kan reizen of dat overdracht in strijd zou zijn met artikel 4 van het Handvest of artikel 3 van het EVRM.
7. Over eisers beroep op het arrest Jawo overweegt de rechtbank als volgt. Zoals
1. arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218, in de zaak Jawo tegen Duitsland, C-163/17.
blijkt uit rechtsoverweging 92 en verder van het arrest Jawo bestaat er een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid alvorens wordt aangenomen dat er sprake is van een risico op schending van artikel 4 van het Handvest. Eiser heeft gelet op het voorgaande niet aannemelijk gemaakt dat er in zijn geval bij overdracht sprake is van een situatie van zeer verregaande (materiele) deprivatie waar hij buiten zijn wil en persoonlijke keuzes om in kan terecht komen.
8. Tot slot overweegt de rechtbank dat haar ambtshalve bekend is dat alle Dublinoverdrachten van en naar Frankrijk tijdelijk worden opgeschort op grond van de gezondheidssituatie in Frankrijk en Nederland vanwege het coronavirus. De rechtbank ziet daarin geen reden om te oordelen dat verweerder de behandeling van de asielaanvraag op zich moet nemen. Het enkel opschorten van de Dublinoverdrachten naar Frankrijk neemt de verantwoordelijkheid van Frankrijk voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser immers niet weg. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 april 2020.3 Dat verweerder in het bestreden besluit geen overweging heeft opgenomen over het coronavirus, maakt het bestreden besluit op grond van het voorgaande niet onrechtmatig. Bovendien heeft verweerder ter zitting aangegeven dat tegen de tijd dat een overdrachtstermijn verloopt, per zaak zal worden bezien wat de vervolgstappen zijn. De rechtbank overweegt verder dat de uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 april 2020, waar eiser naar heeft verwezen, niet ziet op een vergelijkbaar geval. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Verweerder was gelet op het voorgaande niet gehouden om eisers asielverzoek in behandeling te nemen. Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit voldoende gemotiveerd en zorgvuldig tot stand gekomen.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Zwijnenberg, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De uitspraak is gedaan en bekendgemaakt op:
03 juli 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.