ECLI:NL:RBDHA:2020:7066

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juli 2020
Publicatiedatum
28 juli 2020
Zaaknummer
19/938
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning verleend in strijd met bestemmingsplan; achtererfgebied

In deze zaak gaat het om een omgevingsvergunning die door het college van burgemeester en wethouders van Kaag en Braassem is verleend voor het realiseren van een bouwwerk, een hooiberg, en een steiger aan de waterkant van een woning. Eisers, die in de nabijheid van het perceel wonen, hebben bezwaar gemaakt tegen de vergunningverlening en hebben beroep ingesteld nadat hun bezwaar ongegrond was verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunning in strijd is met het bestemmingsplan, omdat de hooiberg hoger is dan de toegestane hoogte en omdat het bouwwerk niet in het achtererfgebied is gelegen, maar in het voorerfgebied. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vergunningverlening niet in overeenstemming is met de planregels en heeft het bestreden besluit vernietigd. Verweerder is opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen van de rechtbank. Tevens is bepaald dat verweerder het griffierecht en de proceskosten van eisers dient te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Den Haag
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/938

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres] , te [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. M.A. Patandin),
en

het college van burgemeester en wethouders van Kaag en Braassem, verweerder

(gemachtigde: drs. J.J. Démoed).

Procesverloop

Bij besluit van 19 juli 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een bouwwerk en een steiger aan de waterkant bij de woning gelegen aan het [adres] [huisnummer] in [plaats] (het perceel).
Bij besluit van 19 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus heeft er met toestemming van partijen geen onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1
Op het perceel staat een bouwwerk, dat de vorm heeft van een hooiberg. Naar aanleiding van handhavingsbesluitvorming van verweerder, heeft vergunninghouder op 31 mei 2018 een aanvraag gedaan om dit bouwwerk te legaliseren.
1.2
Eisers wonen in de directe nabijheid van het perceel.
2.1
Verweerder bij het primaire besluit toestemming verleend voor bouwen en afwijken van het bestemmingsplan ten aanzien van het bouwwerk “de hooiberg’.
2.2
De Commissie voor de bezwaarschriften (commissie) kan zich in haar advies van 29 november 2018 vinden in het standpunt van verweerder dat er geen sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering, dat er geen onaanvaardbare inbreuk is op de privacy van eisers, dat de brandveiligheid door de toets aan het Bouwbesluit 2012 is gewaarborgd en dat overlast ten gevolge van het gebruik van het bouwwerk door jongeren geen rol kan spelen bij de vergunningverlening. De commissie kan zich niet vinden in het standpunt van verweerder dat het bouwwerk is gelegen in het achtererfgebied. Onder verwijzing naar criteria die zijn geformuleerd in de rechtspraak van de Afdeling Bestuursrecht van de Raad van state (de Afdeling) geeft zij aan dat in dit geval de huisnummers, de voordeur en de brievenbus zich bevinden aan de kant van de doodlopende staat en niet aan de kant van het water. Naar haar mening is het bouwwerk daarom gelegen in het voorerfgebied en komt het in strijd met artikel 3.2.3, onder a, van de planvoorschriften. De commissie waarschuwt in dit kader voor ondoordachte vergunningverlening. Zij merkt op dat hiervan een ongewenste precedentwerking kan uitgaan.
2.3
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Daarbij is verweerder deels afgeweken van het advies van de commissie. Verweerder handhaaft zijn standpunt dat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de hooiberg is gelegen in het achtererfgebied, zodat zich in zoverre geen strijd voordoet met het bestemmingsplan. Als het bouwwerk zou liggen aan de kant van het water zou dit afbreuk doen aan het landelijk en open karakter van de groenstrook aan die kant. Bovendien laat de bestemming “groen” geen bebouwing toe. Van de vergunningverlening gaat volgens verweerder geen ongewenste precedentwerking uit, nu iedere aanvraag op zijn merites moet worden bezien.
3. Eisers bestrijden dat de hooiberg in het achtererfgebied is gelegen. Zij scharen zich achter het standpunt van de commissie in haar advies van 29 november 2018 dat de hooiberg is gelegen in voorerfgebied. Zij wijzen aanvullend op de definitiebepalingen 1.5 en 1.51 van het bestemmingsplan. Verder klopt naar hun mening de opgegeven hoogte van het bouwwerk niet met de werkelijkheid. Dat is niet 4,1 meter maar 4,5 meter hoog.
4.1
De rechtbank overweegt dat het bestemmingsplan “Bedrijventerreinen A4” van toepassing is en dat op het perceel de bestemmingen rusten “Bedrijventerrein” en “Waterstaat – Waterkering”. Tussen partijen is niet in geschil dat de hooiberg in strijd is met dit bestemmingsplan, omdat de hooiberg hoger is dan de toegestane 3 meter en omdat bij de bestemming ‘Waterstaat – Waterkering’ bouwen alleen is toegestaan als het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken en de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt gebruikt. Daarvan is in dit geval geen sprake. Ter discussie staat wel of het bouwwerk ook op een andere grond in strijd is met het bestemmingsplan, te weten of het al dan niet gebouwd is in het voorerfgebied.
4.2
Verweerder heeft onder toepassing van artikel 4, eerste lid, onder 1.a van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) de verzochte vergunning verleend bij het primaire besluit. Verweerder heeft daarbij volgens vaste rechtspraak beleidsruimte en de rechter dient verweerders beslissing daarom terughoudend te toetsen. Dat betekent dat de rechtbank zich moet beperken tot de vraag of verweerder in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om een omgevingsvergunning te verlenen. Verweerder dient hierbij de betrokken belangen, waaronder die van eiseres, tegen elkaar af te wegen, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 27 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4282.
4.3
Artikel 1 van bijlage II van het Bor luidt:
"Achtererfgebied: erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;
(…)
voorerfgebied: erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied;
voorgevelrooilijn: voorgevelrooilijn als bedoeld in het bestemmingsplan, de beheersverordening dan wel de gemeentelijke bouwverordening;
(…)."
4.4
Het achtererfgebied kan worden bepaald door vast te stellen wat de voorgevel van het hoofdgebouw is. Indien er discussie ontstaat over de vraag welke gevel de voorgevel is, moet primair worden afgegaan op de ligging van de voorgevelrooilijn zoals die in het bestemmingsplan of de bouwverordening is aangegeven, zoals artikel 1, eerste lid, van bijlage II van het Bor bepaalt. Als ook dan nog twijfel bestaat, zal de feitelijke situatie doorslaggevend zijn voor de vraag waar zich de voorgevel bevindt, zie de uitspraak van de Afdeling van 4 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:676
4.5
Onbestreden is dat het bestemmingsplan “Bedrijventerreinen A4” geen definitie geeft van de ligging van de voorgevelrooilijn. Dit betekent dat de feitelijke situatie bepalend is. In dat kader merkt de rechtbank op dat deze beoordeling, in tegenstelling tot hetgeen verweerder in het bestreden besluit lijkt te suggereren, geen redelijkheidstoets betreft. In dit geval is het perceel aan de westzijde gelegen aan een doodlopende weg en aan de oostzijde gelegen aan een groenstrook met daarachter een watergang. De voordeur en brievenbus bevinden zich beide aan de doodlopende weg. Aan de waterzijde is, gelet op de luchtfoto in het dossier, geen toegangspad gelegen vanaf de waterkant naar de woning op het perceel. Het moet er daarvoor worden gehouden dat de hoofdingang van de woning is gelegen aan de doodlopende weg. In deze omstandigheden moet de gevel aan de doodlopende weg worden aangemerkt als de voorgevel. Dat het perceel alleen bereikt kan worden via een bruggetje en het naastgelegen perceel maakt dat niet anders, nu er geen aanwijzingen zijn dat deze niet algemeen toegankelijk zijn. Ook het gegeven dat het perceel gelegen is op een bedrijventerrein dat slechts via een slagboom kan worden bereikt leidt niet tot een andere conclusie. Indien deze redenering zou worden gevolgd, zou van geen van de percelen op het bedrijventerrein gezegd kunnen worden dat deze via een openbare weg te benaderen zijn. Uit het voorgaande vloeit voort dat de hooiberg, nu deze is gerealiseerd op het deel van het perceel voor de voorgevel, in het voorerfgebied is gelegen.
4.6
Op grond van artikel 3.2.3, onder a, van de planregels mogen bijbehorende bouwwerken uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak of op het achtererfgebied. Nu dit niet het geval is, betekent dit dat de omgevingsvergunning is verleend in strijd met het bestemmingsplan.
5. Voor zover eisers betogen dat de werkelijke bouwhoogte meer is dan de 4,1 meter waar verweerder van uitgaat, hebben zij dat niet met concrete gegevens onderbouwd. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding tot twijfel aan de hoogte zoals verweerder die heeft vastgesteld.
6. Het beroep is gegrond en bestreden besluit dient te worden vernietigd. Verweerder dient met inachtneming van hetgeen de rechtbank in deze uitspraak heeft overwogen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
8. Daarnaast veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt zij op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende bijstand vast op € 525,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 525,-.
Deze uitspraak is op 21 juli 2020 gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.