ECLI:NL:RBDHA:2020:6863

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juli 2020
Publicatiedatum
22 juli 2020
Zaaknummer
NL20.12464
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen asielaanvraag met toepassing van het 8+8-model

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 23 juli 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen het niet tijdig beslissen op een asielaanvraag. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M.J.A. Rinkes, had op 15 juni 2020 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit op zijn aanvraag van 3 september 2019 voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank oordeelde dat de termijn om te beslissen op de aanvraag was verstreken en dat het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond was. De rechtbank paste het 8+8-model toe, zoals eerder vastgesteld door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, en droeg verweerder op om het eerste gehoor uiterlijk op 17 september 2020 te laten plaatsvinden. Tevens werd verweerder een beslistermijn van acht weken opgelegd voor de verdere behandeling van de aanvraag. De rechtbank legde een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat deze termijnen werden overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Eiser kreeg ook een vergoeding voor de proceskosten van € 262,50,-. Deze uitspraak is gedaan in het openbaar en bekendgemaakt op 23 juli 2020.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.12464

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.J.A. Rinkes),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Op 15 juni 2020 heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag van 3 september 2019 om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is het niet tijdig nemen van een besluit voor de toepassing van de wettelijke voorschriften over beroep gelijkgesteld met een besluit, zodat daartegen op grond van artikel 8:1 van de Awb beroep kan worden ingesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
Is het beroep van eiser ontvankelijk en gegrond?
3. De termijn om te beslissen op de aanvraag van eiser is verstreken. Hij heeft verweerder rechtsgeldig op 29 mei 2020 in gebreke gesteld. Hierna zijn meer dan twee weken verstreken voordat hij op 15 juni 2020 beroep heeft ingesteld. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag van eiser is daarom ontvankelijk en kennelijk gegrond.
Welke beslistermijn moet aan verweerder worden opgelegd?
4. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat, als het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In bijzondere gevallen of indien de naleving van een wettelijk voorschrift daartoe noopt kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn stellen.
4.1.
Verweerder heeft nog geen start gemaakt met de inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag en nog geen uitnodiging verzonden met een datum waarop het eerste gehoor gaat plaatsvinden. Door de hoger dan verwachte instroom en de extra capaciteit die nodig is voor het inwerken van nieuw personeel loopt de voorraad op. De verwachting is dat met het verder ingewerkt raken van het nieuwe personeel de doorlooptijden in 2020 zullen afnemen en in 2021 het grootste deel van de aanvragen binnen de wettelijke beslistermijn van zes maanden kan worden beslist. Verweerder verzoekt daarom om een langere termijn dan de termijn van twee weken vast te stellen.
4.2.
In de uitspraken van de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats van 2 april 2019 [1] en 14 november 2019 [2] heeft de rechtbank bepaald dat sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55d, derde lid, van de Awb. De rechtbank heeft daarin aanleiding gezien om in dit soort zaken, waarin nog een gehoor moet plaatsvinden en waar verweerder gemotiveerd verzoekt om toepassing te geven aan artikel 8:55d, derde lid, van de Awb, een andere voorziening te treffen door te bepalen dat verweerder binnen een termijn van acht weken moet starten met de algemene asielprocedure door het houden van een eerste gehoor. In de uitspraak van 14 november 2019 heeft de rechtbank aanvullend bepaald dat, wanneer de behandeling van de aanvraag overgaat naar de verlengde asielprocedure, verweerder alsnog binnen acht weken na het eerste gehoor een beslissing op de aanvraag moet nemen. De rechtbank zal verder naar deze voorziening verwijzen als het 8+8-model.
4.2.1.
In het belang van één landelijk beleid, heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats in haar uitspraak van 3 juli 2020 [3] het 8+8-model verlaten, door te bepalen dat in dit soort zaken verweerder wordt opgedragen binnen een termijn van acht weken op de aanvraag te beslissen. Daarnaast heeft de rechtbank, gelet op de situatie rondom het coronavirus, overwogen dat wanneer de vreemdeling op een opvanglocatie verblijft waar het telehoren (nog) niet mogelijk is, verweerder binnen een termijn van twaalf weken op de aanvraag moet beslissen.
4.2.2.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 8 juli 2020 uitspraak gedaan in een hoger beroep in een procedure tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder [4] . In deze uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat het opleggen van een termijn van acht weken om op de aanvraag te beslissen in deze situatie onrealistisch kort is. De Afdeling heeft bepaald dat het 8+8-model passend is, omdat het verweerder de ruimte geeft na het eerste gehoor zorgvuldig onderzoek te doen en het verzekert dat, als de verweerder de aanvraag wil afwijzen, de vreemdeling op de voorgeschreven wijze een zienswijze kan indienen.
4.2.3.
De rechtbank ziet in voornoemde uitspraak van de Afdeling aanleiding om, voor wat betreft de aan verweerder op te leggen beslistermijn, af te wijken van het in de uitspraak van 3 juli 2020 weergegeven nieuwe landelijk beleid van de rechtspraak. De rechtbank zal opnieuw toepassing geven aan het in de uitspraak van 14 november 2019 weergegeven
8+8-model. De rechtbank ziet hierin ook aanleiding niet langer onderscheid te maken op grond van de opvanglocatie waar de vreemdeling verblijft. De rechtbank overweegt dat het 8+8-model verweerder voldoende ruimte geeft om ook ten aanzien van vreemdelingen die verblijven op een opvanglocatie waar (nog) geen telehoorvoorzieningen zijn, aan deze termijn te voldoen.
4.3.
In de onderhavige procedure is nog geen eerste gehoor ingepland. De rechtbank draagt verweerder daarom op om het eerste gehoor van eiser in de algemene asielprocedure uiterlijk op 17 september 2020 te laten plaatsvinden en als de aanvraag van eiser overgaat naar de verlengde asielprocedure binnen acht weken na dit eerste gehoor een beslissing op de aanvraag te nemen en in ieder geval binnen zestien weken na datum van deze uitspraak.
Welke dwangsom wordt aan verweerder opgelegd?
5. Omdat het beroep in deze zaak gegrond is en aan verweerder een beslistermijn van acht weken wordt opgelegd, moet de rechtbank aan deze uitspraak op de voet van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb een dwangsom verbinden.
5.1.
Verweerder voert aan dat onder de huidige omstandigheden het opleggen van ‘standaarddwangsommen’ in asielzaken buiten proportie is. Het opleggen van een dwangsom zal zijn doel voorbij schieten en zal niet leiden tot kortere beslistermijnen. Daarnaast staat naast het belang van aanvragers om tijdig duidelijkheid over hun asielverzoek te krijgen geen andere belangen op het spel. De aanvragers ontvangen opvang, hoeven geen leges te betalen en krijgen gefinancierde rechtsbijstand. Een dwangsom van
€ 100,- per dag staat dan ook niet in verhouding tot de belangen van aanvragers. Verweerder verwijst hierbij naar de rechtspraak over de redelijke termijn in het licht van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Daar wordt de onredelijke lange termijn van een (juridische) procedure gecompenseerd met een bedrag van € 500,- per afgeronde procedure van zes maanden.
5.2.
Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in de eerdere uitspraken van de meervoudige kamer van 14 november 2019 en 3 juli 2020 een dwangsom van € 100,- per dag met een maximum van € 7.500,- aangewezen acht. Dit is ook in lijn met het nadien afgesproken landelijke beleid op dit punt. De argumenten van verweerder zijn daarbij al betrokken.
5.3.
De rechtbank stelt de hoogte van de dwangsom in deze zaak daarom ook vast op een bedrag van € 100,- per dag voor elke dag waarmee de onder 4.3 genoemde termijnen worden overschreden, met een maximum van € 7.500,-.
5.4.
De maximale dwangsom geldt voor de onder 4.3 genoemde termijnen gezamenlijk. Dat betekent dat als de dwangsom begint te lopen doordat verweerder de eerste termijn van acht weken overschrijdt, deze doorloopt tot op het moment dat het eerste gehoor plaatsvindt. Als verweerder vervolgens ook de tweede termijn overschrijdt, gaat de dwangsom weer verder lopen tot het moment dat verweerder een besluit neemt, dan wel tot het maximum van € 7.500,- is bereikt.
Moet verweerder in de proceskosten worden veroordeeld?
6. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die betalen. Die kosten worden als volgt berekend. Eiser heeft zich laten bijstaan door een gemachtigde. Deze gemachtigde heeft één proceshandeling verricht: het indienen van het beroepschrift. Deze proceshandeling levert één punt op met een waarde van € 525,-. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Toegekend wordt € 262,50,-.

Beslissing

De rechtbank:
-
verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op om uiterlijk op 17 september 2020 eiser te horen in de algemene asielprocedure;
  • draagt verweerder op om, als de aanvraag van eiser overgaat naar de verlengde asielprocedure, binnen acht weken na het eerste gehoor op de aanvraag te beslissen en in ieder geval binnen zestien weken na deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijnen overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 262,50,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van mr. J. Mamedova, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op 23 juli 2020
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.