ECLI:NL:RBDHA:2020:6843

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juli 2020
Publicatiedatum
21 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 6189
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor administratieve functie

Op 21 juli 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. F. Uzumcu, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door mr. B.M. de Wolff. Eiseres had een Ziektewet (ZW) uitkering die per 9 april 2019 door het Uwv werd beëindigd, omdat zij als arbeidsgeschikt werd beschouwd voor de functie van administratief medewerker. Eiseres was het niet eens met deze beslissing en stelde dat haar lichamelijke en psychische klachten niet goed waren ingeschat. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts b&b zorgvuldig te werk is gegaan en dat er geen aanleiding was om aan de geschiktheid van eiseres voor de geduide functie te twijfelen. De rechtbank oordeelde dat de ZW-uitkering terecht was beëindigd, omdat eiseres op de datum in geding geschikt was voor de functie administratief medewerker. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd niet op een openbare zitting gedaan vanwege coronamaatregelen, maar zal later alsnog worden uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/6189

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juli 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. F. Uzumcu),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. B.M. de Wolff).

Procesverloop

Bij besluit van 9 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering die eiseres op grond van de Ziektewet (ZW) ontving per die datum beëindigd.
Bij besluit van 19 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Als gevolg van de maatregelen rond het coronavirus heeft het onderzoek ter zitting met behulp van Skype plaatsgevonden op 6 juli 2020. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres was werkzaam als productiemedewerkster bloemen voor gemiddeld 34 uur per week. Op 13 maart 2017 heeft zij zich voor dit werk ziekgemeld met lichamelijk klachten die verband hielden met haar zwangerschap. Aan eiseres is per die datum een ZW-uitkering toegekend. Zij ontving vervolgens met ingang van 25 juli 2017 een uitkering op grond van de Wet Arbeid en Zorg (WAZO). Aansluitend aan haar zwangerschapsverlof heeft eiseres zich op 14 november 2017 nogmaals ziekgemeld. Aan haar is na deze ziekmelding een ZW-uitkering toegekend.
1.1.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling zijn de beperkingen van eiseres door de verzekeringsarts vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van
14 juni 2018. Aan de hand van die FML zijn door de arbeidsdeskundige diverse functies voor eiseres geduid. Vervolgens heeft verweerder bij besluit van 2 juli 2018 vastgesteld dat eiseres per 3 augustus 2018 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% kon verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 20 november 2018 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiseres geen beroep ingediend zodat dit besluit in rechte vaststaat.
1.2.
Eiseres ontving vervolgens vanaf 3 augustus 2018 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Vanwege zwangerschap ontving zij van 27 november 2018 tot
16 februari 2019 een WAZO-uitkering. Eiseres heeft zich aansluitend op 16 februari 2019 ziekgemeld met rugklachten, tintelingen in de handen en psychische klachten. Aan haar is na deze ziekmelding een ZW-uitkering toegekend.
1.3.
Bij het primaire besluit heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat zij vanaf
9 april 2019 arbeidsgeschikt is voor de werkzaamheden verbonden aan de functie administratief medewerker (document scannen). Deze functie was reeds voor haar geduid in het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling. De ZW-uitkering is daarom per 9 april 2019 beëindigd. Verweerder heeft daaraan het rapport van de primaire verzekeringsarts ten grondslag gelegd.
2. Verweerder heeft de bezwaren van eiseres bij het bestreden besluit ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Hieraan heeft verweerder het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) ten grondslag gelegd.
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Zij stelt dat verweerder haar lichamelijke en psychische klachten heeft onderschat en dat de geduide functie niet geschikt voor haar is.
3.1.
Met betrekking tot haar lichamelijke klachten voert eiseres aan dat zij klachten heeft die verband houden met een carpaal tunnel syndroom (CTS) waardoor zij forse beperkingen heeft ten aanzien van dynamische handelingen en statische houdingen. De verzekeringsarts b&b heeft deze klachten volgens eiseres ten onrechte buiten beschouwing gelaten en is er ten onrechte van uit gegaan dat de klachten op 6 augustus 2019 voorbij konden zijn. Eiseres wijst erop dat zij nog steeds last heeft van deze klachten en dat besloten is om haar te opereren. Het had volgens eiseres op de weg van de verzekeringsarts b&b gelegen om het dossier aan te houden tot na de geplande operatie en haar herstel hiervan. Verder stelt eiseres dat ten onrechte is nagelaten om contact op te nemen met haar behandelend arts. Hierdoor is het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid, aldus eiseres.
3.2.
Ten aanzien van haar psychische klachten stelt eiseres dat zij als gevolg hiervan is aangewezen op een voorspelbare werksituatie en werk zonder deadlines, een hoog handelingstempo of leidinggevende aspecten. Eiseres wijst erop dat in haar medisch dossier de werkdiagnose posttraumatische stress stoornis (PTSS) is opgenomen. Deze diagnose is uitdrukkelijk gesteld door de huisarts en hiermee is volgens eiseres ten onrechte geen rekening gehouden door de verzekeringsarts b&b.
3.3
Eiseres acht de voor haar geduide functie niet passend. Zij is het niet eens met het standpunt van de verzekeringsarts b&b dat de functie administratief medewerker een functie is zonder psychische belasting. Zij heeft uiteengezet dat hiervan in deze functie wel sprake is, mede omdat geregeld functioneringsgesprekken plaatsvinden en voldaan dient te worden aan deadlines. Eiseres stelt verder dat zij niet in staat is om goed te communiceren in de Nederlandse taal en dat zij niet beschikt over voldoende computervaardigheden, zodat zij ook daarom niet in staat is tot het verrichten van de werkzaamheden die aan de geduide functie zijn verbonden.
3.4.
Tot slot stelt eiseres dat verweerder ten onrechte geen uitlooptermijn in acht heeft genomen bij het beëindigen van haar uitkering.
4. De rechtbank overweegt het volgende.
4.1
In artikel 19, eerste lid, van de ZW is bepaald dat iemand recht heeft op ziekengeld als hij als gevolg van ziekte of gebreken niet geschikt is voor het verrichten van het eigen werk. De ongeschiktheid om te werken moet rechtstreeks het gevolg zijn van ziekte of gebreken en dat moet objectief medisch vastgesteld kunnen worden.
4.2
Met het eigen werk wordt bedoeld: het laatste voor de ziekmelding verrichte werk. In dit geval geldt als maatstaf gangbare arbeid de arbeid zoals die nader geconcretiseerd is bij de eerstejaars ZW-beoordeling. Bij die beoordeling is een aantal functies voor eiseres geschikt geacht. Het gaat daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste één van de geselecteerde functies. [1] In dit geval is dat de functie administratief medewerker (document scannen) (SBC-code 315133).
4.3
Bij de eerstejaars ZW-beoordeling en de bezwaarprocedure die in dit verband heeft plaatsgevonden, zijn de geduide functies medisch en arbeidsdeskundig als passend aangemerkt. Het besluit op bezwaar van 20 november 2018 dat in het kader van de eerstejaars ZW‑beoordeling is genomen, staat in rechte vast. Daarmee staat vast dat de geduide functie vanuit arbeidsdeskundig oogpunt passend is voor eiseres. Er is daarom in deze procedure geen ruimte voor bespreking van de arbeidsdeskundige beroepsgronden van eiseres. Het gaat in deze procedure alleen om de beoordeling van de medische geschiktheid van eiseres voor de functie administratief medewerker (document scannen).
4.4
Het is vaste rechtspraak dat verweerder zijn besluiten over de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Het is aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
4.5
De rechtbank ziet in de beroepsgronden van eiseres geen aanleiding voor het oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig rapport dat aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. De verzekeringsarts b&b heeft dossierstudie verricht, er heeft een hoorzitting plaatsgevonden en eiseres is door de verzekeringsarts b&b onderzocht. In aanvulling hierop heeft de verzekeringsarts b&b kennis genomen van alle door eiseres ingebrachte medische informatie. Ook heeft hij medische informatie ontvangen van de neuroloog van eiseres en deze informatie kenbaar betrokken bij zijn oordeelsvorming.
4.6.
De rechtbank ziet evenmin aanleiding voor twijfel aan de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsarts b&b. Uit het rapport van de verzekeringsarts b&b van 19 augustus 2019 volgt dat er op de datum in geding geen sprake was van een grote wijziging in het beeld en de belastbaarheid van eiseres ten opzichte van de eerstejaars ZW‑beoordeling. Anders dan eiseres in beroep stelt, heeft de verzekeringsarts b&b het CTS en de psychische klachten van eiseres niet buiten beschouwing gelaten. Met betrekking tot het CTS heeft de verzekeringsarts b&b uit de medische informatie van de neuroloog van 26 juli 2019 afgeleid dat een chirurgische optie tot de mogelijkheden behoorde indien de klachten er nog zouden zijn bij de volgende afspraak op 6 augustus 2019. Volgens de verzekeringsarts b&b blijkt uit deze informatie van de neuroloog dat deze er rekening mee hield dat de klachten per die datum voorbij zouden zijn. De verzekeringsarts b&b heeft afdoende uiteengezet dat er geen aanleiding was om nieuwe beperkingen aan te nemen in verband met het CTS. De rechtbank neemt hierbij ook de reactie van de verzekeringsarts b&b op de beroepsgronden in aanmerking. Uit dit aanvullend rapport van 27 november 2019 volgt dat de verzekeringsarts b&b bij zijn onderzoek is nagegaan wat de belasting voor arbeid is gezien de klachten. De forse beperkingen door chronische CTS klachten die eiseres stelt, zijn bij het lichamelijk onderzoek door de verzekeringsarts b&b niet naar voren gekomen. Bij dit onderzoek waren de polsen van eiseres niet pijnlijk en was de handkracht normaal. Daarom is eiseres geschikt geacht voor het scannen van documenten zoals dat in de functie administratief medewerker voorkomt. Eiseres heeft in beroep geen medische informatie ingebracht die reden geeft voor twijfel aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts b&b over het CTS op de datum in geding. Anders dan eiseres heeft gesteld, bestond voor verweerder geen aanleiding om de resultaten van de operatie van eiseres af te wachten alvorens het bestreden besluit te nemen. Deze operatie was immers pas voorzien ruim na de datum in geding.
4.6.1
Ook met betrekking tot de psychische klachten van eiseres twijfelt de rechtbank niet aan het oordeel van de verzekeringsarts b&b. Eiseres heeft weliswaar gesteld dat haar psychische klachten zijn onderschat, maar zij heeft deze stelling niet met concrete en verifieerbare gegevens onderbouwd. De verzekeringsarts b&b heeft op navolgbare wijze toegelicht waarom hij aan de door de huisarts beschreven werkdiagnose PTSS niet de waarde heeft toegekend die eiseres hieraan toegekend wenst te zien. Op het moment van het onderzoek door de verzekeringsarts b&b was deze diagnose namelijk nog niet vastgesteld door een psycholoog of door een psychiater. Ook was er nog geen psychiatrische behandeling gaande. De rechtbank neemt verder in overweging dat uit vaste rechtspraak van de CRvB [2] volgt dat voor de vraag of een betrokkene al dan niet arbeidsongeschikt is, een diagnose niet bepalend is. Wel bepalend zijn de beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek op de datum in geding. Niet is gebleken dat de verzekeringsartsen b&b de beperkingen als gevolg van de psychische klachten van eiseres onjuist heeft ingeschat. De beroepsgrond van eiseres dat meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren slaagt daarom niet.
4.7
Uit het voorgaande volgt dat verweerder heeft mogen concluderen dat de belastbaarheid van eiseres op de datum in geding niet was verslechterd ten opzichte van de eerstejaars ZW-beoordeling. Dit betekent dat eiseres op de datum in geding terecht geschikt is geacht voor de functie administratief medewerker (document scannen).
4.8
De beroepsgrond dat verweerder ten onrechte geen uitlooptermijn in acht heeft genomen treft geen doel, nu de ZW voor een situatie als deze geen uitlooptermijn voorschrijft.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 21 juli 2020 gedaan door mr. A.C. de Winter, rechter, in aanwezigheid van S.J.W. Stort, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), verwoord in de uitspraak van 22 maart 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:1212).
2.Zie de uitspraak van 19 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:729.