3.3.Bij het primaire besluit heeft verweerder eiser met ingang van 15 november 2018 ontslag verleend.
Het bestreden besluit
4. Verweerder heeft geconcludeerd dat op basis van deugdelijk vastgestelde gegevens, namelijk eisers verklaringen en die van collega [A] , dat eiser op 19 september 2018 harddrugs heeft gebruikt in het bijzijn van een andere militair. Eiser heeft op 19 september 2019 verklaard dat door een voor eiser onbekende figuur “sos” (cocaïne) werd aangeboden, dat eiser dit nog nooit had gebruikt, maar bij zichzelf dacht: “Laat ik het eens proberen”. Eiser heeft verklaard dat hij vervolgens in een steeg naast de pinautomaat een hoeveelheid sos van een sleutelpunt heeft gesnoven, evenals collega [A] . Daarbij heeft eiser verklaard dat hij wist wat sos is aangezien dit in zijn vriendengroep ook wordt gebruikt. Verder verklaarde eiser dat hij wel iets merkte, maar relatief weinig: eisers keel sloeg iets dicht en eiser werd iets alerter. Tijdens de hoorzitting van 21 september 2018 heeft eiser zijn eerder afgelegde verklaring genuanceerd door te verklaren dat hij een wit poeder heeft ingenomen van een voor eiser onbekend persoon, dat eiser niet wist wat dit was, maar dat het wel duidelijk voor hem was dat het iets van drugs was. De persoon die hem de drugs aanbood was volgens eiser ook duidelijk onder invloed: zijn kaken stonden strak. Daarnaast heeft eisers collega [A] expliciet verklaard dat sos cocaïne bevat en dat ook eiser dit middel heeft gesnoven. Op basis van deze verklaringen is genoegzaam aangetoond dat de betreffende substantie harddrugs betrof. Dat geen urinetest is afgenomen bij eiser en dat geen drugs bij eiser zijn aangetroffen doet aan het voorgaande niets af. Verweerder kwalificeert dit als wangedrag. Verweerder heeft dit wangedrag toerekenbaar geacht, omdat eiser op de hoogte was van de consequenties van handelen in strijd met het drugsbeleid van Defensie en omdat hij zich op het moment van de gedraging ten volle bewust was van wat hij deed. Verweerder heeft verder opgemerkt dat niet is gebleken van ongeoorloofde druk die op eiser is uitgeoefend. Ook is het niet aannemelijk dat eiser de verklaring op 20 september 2018 zou hebben getekend onder invloed van alcohol. Verweerder heeft het ontslag evenredig geacht aan het gepleegde wangedrag omdat sprake is van
zero tolerancebeleid. Gelet op de mogelijke effecten van harddrugs, de positie van Defensie in de (internationale) maatschappij en de aard van de werkzaamheden die militairen uitvoeren, acht verweerder het onacceptabel dat de veiligheid van medewerkers of het materieel van Defensie in gevaar wordt gebracht door drugsgebruik. Bovendien rekent verweerder het eiser zwaar aan dat hij drugs heeft gebruikt zo vlak voor hij naar het Caraïbisch gebied zou vertrekken waar Defensie een grote rol speelt in de bestrijding van drugs en hij over dit onderwerp eerder op de dag nog een presentatie heeft gehad. Voor een lichtere maatregel dan ontslag ziet verweerder geen reden.
5. Eiser heeft aangevoerd dat niet is aangetoond dat hij harddrugs heeft gebruikt. Eiser stelt zich op het standpunt dat uit de verklaringen van derden en uit zijn eigen verklaring dat hij cocaïne heeft gesnoven nog niet volgt dat hij harddrugs heeft gebruikt. Eiser wijst daarbij op het feit dat de substantie die hij tot zich heeft genomen niet is getest en niet is geïdentificeerd als zijnde harddrugs. Ook is er geen urinetest bij hem afgenomen, terwijl daar wel de mogelijkheid voor was. Evenmin zijn drugs bij eiser aangetroffen. Voorts wijst eiser erop dat hij niets heeft betaald voor de substantie waardoor het mogelijkheid is dat hij een placebo heeft gehad. Eiser heeft in bezwaar gewezen op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 28 september 2000, TAR 2000/154 inhoudende dat ‘
slechts tot ontslag op grond van wangedrag kan worden overgegaan indien de feiten die aan het ontslag ten grondslag worden gelegd, niet voor gerede twijfel vatbaar zijn.’Volgens eiser is het onvoldoende voor verweerder om in zijn algemeenheid slechts te stellen dat het bestuursrecht een andere bewijsverdeling kent dan het strafrecht. Verweerder stelt ten onrechte dat hij op grond van vaste jurisprudentie van de Raad mag afgaan op de eerst afgelegde verklaring en dat verweerder eiser daarom houdt aan zijn eerst afgelegde verklaring dat hij cocaïne heeft gebruikt. De door verweerder genoemde jurisprudentie ziet niet op de zaak van eiser. Verweerder had ander relevant steunbewijs moeten benoemen waaruit blijkt dat eiser harddrugs heeft gebruikt.
6. Op grond van artikel 34, tweede lid, aanhef en onder b, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) kan de militair in zijn ambt worden geschorst wanneer hem is medegedeeld dat hij in aanmerking zal worden gebracht voor ontslag als bedoeld in artikel 39, tweede lid, onderdeel l van het AMAR.
Op grond van artikel 39, tweede lid, onderdeel l, van het AMAR kan aan de militair ontslag worden verleend wegens wangedrag in de dienst, dan wel buiten de dienst voor zover dit gedrag schadelijk is of kan zijn voor zijn dienstvervulling of niet in overeenstemming is met het aanzien van zijn ambt.
Volgens Aanwijzing SG A /925 Uitvoering Drugsbeleid Defensie wordt als hoofdregel de militair die binnen of buiten het grondgebied van Nederland harddrugs aanwezig heeft of harddrugs of softdrugs bereidt, bewerkt, verwerkt, verkoopt, aflevert, verstrekt, vervoert, vervaardigt of zich daar op enigerlei wijze mee inlaat voor ontslag voorgedragen.
Het drugsbeleid zoals neergelegd in de Aanwijzing is volgens vaste rechtspraak redelijk beleid en geen onderwerp van geschil tussen partijen.
Het oordeel van de rechtbank
7. Naar vaste jurisprudentie hanteert de Raad ten aanzien van disciplinaire straffen als toetsingsmaatstaf dat de bestuursrechter in ambtenarenzaken, die een besluit tot oplegging van een disciplinaire straf dient te beoordelen, dient vast te stellen of de betrokken ambtenaar zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim ter zake waarvan het bestuursorgaan hem de straf heeft opgelegd. De overtuiging dat sprake is van plichtsverzuim zal de rechter moeten toetsen aan deugdelijk vastgestelde gegevens die het bestuursorgaan ter beschikking hebben gestaan bij het nemen van het strafbesluit. Daarbij geldt dat niet die strikte bewijsregels gelden die in het strafrecht van toepassing zijn, maar dat voor een dergelijk ontslag wel noodzakelijk is dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de militair zich aan de verweten gedraging heeft schuldig gemaakt. Voorts dient het plichtsverzuim de ambtenaar zijn toe te rekenen en dient de opgelegde straf evenredig te zijn aan de ernst van het gepleegde plichtsverzuim. Het voorgaande geldt niet alleen voor plichtsverzuim maar ook voor wangedrag. Een ontslag op grond van wangedrag met alle gevolgen van dien is een zodanig zware maatregel dat daartoe slechts kan worden overgegaan, indien de feiten, die aan het ontslag ten grondslag worden gelegd, niet voor gerede twijfel vatbaar zijn (zie onder meer de uitspraak van de Raad van 22 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:921)