ECLI:NL:RBDHA:2019:14032

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 december 2019
Publicatiedatum
31 december 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 863
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van een militair wegens gebruik van harddrugs en de gevolgen daarvan voor de rechtspositie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 december 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een militair en de staatssecretaris van Defensie. De eiseres, die sinds 22 mei 2018 als militair was aangesteld, werd op 16 juli 2018 geschorst en op 15 oktober 2018 ontslagen wegens het gebruik van harddrugs. De rechtbank oordeelde dat voldoende aannemelijk was gemaakt dat eiseres daadwerkelijk harddrugs had gebruikt, gebaseerd op verklaringen van haar collega’s en haar eigen schriftelijke verklaring. De rechtbank concludeerde dat het ontslag niet onevenredig was aan de aard en ernst van het wangedrag, aangezien het gebruik van harddrugs binnen de Defensie niet wordt getolereerd. Eiseres had een actievere rol gehad dan haar collega’s, die ook betrokken waren bij het incident, en haar gedrag werd als ernstiger beoordeeld. De rechtbank verwierp de argumenten van eiseres over onzorgvuldige voorbereiding van het schorsingsbesluit en de gebrekkige motivering van het ontslag. De beroepen van eiseres werden ongegrond verklaard, en de rechtbank bevestigde dat de besluiten van de staatssecretaris op goede gronden berustten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 19/863 en 19/1563
uitspraak van de meervoudige militaire kamer van 31 december 2019 in de zaken tussen
[eiseres], te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. S.M. Diekstra),
en
de staatssecretaris van Defensie, verweerder
(gemachtigden: majoor mr. G.H. Thal Larsen en mr. P .M. van der Weijden).
Procesverloop
Bij besluit van 17 juli 2018 (het primaire besluit 1) heeft de Commandant Koninklijke Militaire School eiseres geschorst met ingang van 16 juli 2018.
Bij besluit van 8 oktober 2018 (het primaire besluit 2) heeft verweerder eiseres met ingang van 15 oktober 2018 ontslag verleend.
Bij besluit van 25 januari 2019 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit 2 ongegrond verklaard.
Bij besluit van 31 januari 2019 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit 1 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen beide bestreden besluiten afzonderlijk beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2019. Eiseres was aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Overwegingen
Inleiding
1. Eiseres is met ingang van 22 mei 2018 aangesteld als militair bij het beroepspersoneel van de krijgsmacht. Per 4 juni 2018 is eiseres begonnen met haar initiële militaire opleiding bij School Zuid op de Generaal Majoor de Ruijter van Steveninckkazerne te Oirschot (kazerne).
2. Eiseres heeft in de nacht van 12 op 13 juli 2018 met een aantal collega’s de kazerne verlaten en is naar het uitgaansgebied van [plaats] gegaan. Hier zijn eiseres en haar collega’s aangesproken door enkele daar aanwezige kaderleden. Uiteindelijk zijn eiseres en haar collega’s teruggekeerd naar de kazerne. Eiseres en haar collega’s zijn 13 juli 2018 overdag gevraagd naar wat er zich de nacht ervoor had afgespeeld. Eiseres heeft een schriftelijke verklaring over de verkrijging en het gebruik van cocaïne afgegeven. Eiseres’ collega’s [A] ( [A] ), [B] ( [B] ) en [C] ( [C] ) hebben een verklaring ondertekend waarin staat dat eiseres op straat willekeurige personen heeft aangesproken met de vraag of zij eiseres drugs konden verschaffen. Ook staat in die verklaring dat eiseres cocaïne heeft gesnoven. Ook [D] ( [D] ) heeft een verklaring afgegeven waarin staat dat eiseres cocaïne heeft gebruikt.
Het bestreden besluit I
3. Verweerder heeft vermeld dat hij geen aanleiding zag om aan te nemen dat de collega’s van eiseres niet de waarheid spreken. Afgezien van eiseres’ eigen verklaring daarover, ziet verweerder geen aanknopingspunten om aan te nemen dat eiseres op 13 juli 2018 onder druk is gezet om een onjuiste verklaring af te leggen. Eiseres heeft deze verklaring nota bene zelf opgesteld en ondertekend. Ook indien eiseres’ verklaring van 13 juli 2018 buiten beschouwing zou worden gelaten, acht verweerder het voldoende aannemelijk dat eiseres harddrugs heeft gebruikt, althans dat zij zich heeft ingelaten met harddrugs.
Verweerder heeft opgemerkt dat aan eiseres geen toezeggingen zijn gedaan over een drugstest. Hij is niet gehouden om bij een verdenking van drugs een test af te nemen. Indien eiseres een drugstest had willen doen, had zij hiertoe ook zelf het initiatief kunnen nemen.
Het bestreden besluit II
4. Verweerder heeft geconcludeerd dat hij op basis van beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging heeft verkregen dat eiseres (hard)drugs heeft gebruikt. Verweerder kwalificeert dit als wangedrag. Hierbij heeft verweerder opgemerkt dat ook indien eiseres niet het door haar genoemde ‘puntje cocaïne’ zou hebben opgesnoven, zij zich nog steeds heeft ingelaten met drugs. Met het aanspreken van mensen met de vraag naar cocaïne, het aanwezig zijn bij drugs gebruikende collega’s en het aanpakken van een sleutel met daarop drugs, hetgeen ook voor verweerder voldoende vaststaat, heeft eiseres zich ingelaten met drugs en heeft zij ook wangedrag gepleegd. Ten slotte acht verweerder, gelet op de eigen verklaring van eiseres daarover en gelet op de verklaringen van collega’s waaruit blijkt dat eiseres hiertoe de intentie heeft geuit, voldoende aannemelijk dat zij drugs heeft gekocht. Ook dit heeft verweerder aangemerkt als wangedrag. Verweerder heeft het ontslag evenredig geacht aan het gepleegde wangedrag. Hierbij heeft verweerder opgemerkt dat elk van de genoemde gedragingen, het gebruiken van, het kopen van en het inlaten met drugs, op zich voldoende ernstig is om over te gaan tot ontslag.
Volgens verweerder kan het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slagen. Voor zover eiseres doelt op de militairen die in de nacht van 12 op 13 juli 2018 bij eiseres waren, heeft verweerder opgemerkt dat geen van hen dezelfde gedragingen hebben vertoond als eiseres.
Verweerder heeft vermeld dat hij niet gehouden is om bij een verdenking van het gebruik van drugs een test af te nemen. Indien eiseres een drugstest had willen doen, had zij hiertoe zelf het initiatief kunnen nemen.
Verweerder heeft verder opgemerkt dat het, ook onder leerlingen, een feit van algemene bekendheid is dat het gebruik van en het zich inlaten met drugs bij Defensie niet wordt getolereerd. Verweerder ziet niet in dat eiseres de ontoelaatbaarheid van de gedragingen niet heeft kunnen inzien en niet overeenkomstig dat inzicht heeft kunnen handelen.
Het betoog van eiseres
5. Eiseres heeft ten aanzien van het schorsingsbesluit aangevoerd dat sprake was van een onzorgvuldige voorbereiding en het besluit gebrekkig is gemotiveerd, omdat er voldoende twijfel bestond over de juistheid van de verdenking.
Ten aanzien van het ontslagbesluit heeft eiseres betwist dat zij harddrugs heeft gebruikt. Uit haar verklaring van 13 juli 2018 kan volgens haar ook worden afgeleid dat zij geen harddrugs heeft gebruikt. Eiseres heeft bovendien aangevoerd dat haar verklaring onder druk tot stand is gekomen. Na terugkomst op de kazerne is zij in een kamer gezet en daar vele uren vastgehouden. Zij heeft dit als zeer intimiderend beschouwd en kwalificeert het vastzetten in een kamertje als wederrechtelijke vrijheidsberoving. Tijdens een gesprek op 13 juli 2018 met sergeant [E] en luitenant [F] sloeg het gesprek snel om in stemverheffing en eiseres voelde zich ernstig geïntimideerd door de situatie. Zij moest een verklaring opstellen en tekenen.
De verklaringen van haar collega’s [A] , [B] en [C] zijn identiek. Deze verklaringen zijn kennelijk door iemand anders opgesteld dan degenen die ze hebben ondertekend. De totstandkoming daarvan is hierdoor uiterst dubieus.
Eiseres erkent dat zij erbij was toen de cocaïne werd gekocht en gesnoven. Eiseres stelt zich echter op het standpunt dat het aanwezig zijn, althans enigszins in de buurt zijn, op het moment dat er harddrugs zijn gekocht dan wel gebruikt, haar niet (volledig) mag worden toegerekend. Op het moment van die gedraging zat zij immers nog in de initiële opleiding.
Het ontslag is volgens eiseres niet evenredig aan de ernst van de verweten gedragingen. Volgens eiseres is het niet ongebruikelijk om militairen tijdens hun initiële vorming en opleiding minder zwaar te straffen dan militairen die reeds paraat zijn geplaatst of al langere tijd werkzaam zijn als militair. Tot slot beroept eiseres zich op het gelijkheidsbeginsel. [A] , [B] en [C] hebben zich op een vergelijkbare wijze ingelaten met de vermeende drugs, althans zich niet onttrokken aan de situatie.
Juridisch kader
6. Het juridisch kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het ontslag (het bestreden besluit II):
7. Eiseres heeft op 13 juli 2018 een verklaring geschreven en ondertekend. In de handgeschreven verklaring van eiseres staat onder meer: ‘rond 3.30 zijn we naar buiten gegaan vonden iemand die cocaïne had één van ons gekocht ik weet niet meer wie. puntje cocaïne genomen en met de taxi terug naar de kazerne gegaan.’ Anders dan eiseres en haar gemachtigde leest de rechtbank in deze verklaring dat eiseres zelf een puntje cocaïne heeft genomen. Er staat duidelijk een leesteken tussen de woorden “wie” en “puntje”, zodat taalkundig het meest aannemelijk is dat eiseres het onderwerp is in de laatst weergegeven zin.
Nog afgezien van de vraag of op eiseres ongeoorloofde druk zou zijn afgelegd om deze verklaring op te schrijven, is er naar het oordeel van de rechtbank met het overige door verweerder aangevoerde bewijs voldoende aannemelijk gemaakt dat eiseres (hard)drugs heeft gebruikt. Dit staat immers in de verklaringen van [A] , [B] en [C] van 13 juli 2018. Dat deze verklaringen eensluidend zijn en wellicht door iemand anders zijn getypt, betekent niet dat de verklaringen voor de rechtbank geen waarde kunnen hebben. [A] , [B] en [C] en hebben deze verklaring ondertekend, zodat ervan kan worden uitgegaan dat zij het met de inhoud daarvan eens waren. Bovendien blijkt uit de verslagen van opperwachtmeester [G] en wachtmeester der eerste klasse [H] dat [B] heeft gezegd dat eiseres bij een dealer harddrugs heeft gehaald. Ook [D] schrijft in zijn verklaring van 13 juli 2018 dat eiseres (hard)drugs heeft gebruikt.
8. Niet in geschil is dat het gebruik van (hard)drugs als wangedrag is aan te merken.
9.1 Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is bij de beantwoording van de vraag naar de toerekenbaarheid niet alleen van belang of de betrokkene ten tijde van zijn gedraging in staat was de ontoelaatbaarheid daarvan in te zien (de ‘gewetensfunctie’), maar ook of de betrokkene in staat was overeenkomstig dit inzicht te handelen en daarom de gedraging achterwege te laten. Zie onder meer de uitspraak van 17 september 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3164.
9.2 De omstandigheid dat eiseres in haar initiële opleiding zat, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat zij niet in staat was de ontoelaatbaarheid van haar gedragingen in te zien of overeenkomstig dat inzicht te handelen. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het een feit van algemene bekendheid is dat het gebruik van drugs bij Defensie niet wordt getolereerd. Eiseres heeft tijdens de zitting bevestigd dat zij van het drugsbeleid van Defensie op de hoogte was. Niet gesteld is, noch zijn daarvoor redenen aangevoerd dat eiseres niet in staat zou zijn overeenkomstig dat inzicht te handelen. Eiseres heeft onder meer geen medische of psychologische gegevens overgelegd waaruit zou kunnen blijken dat zij daartoe niet in staat was.
10.1 Naar het oordeel van de rechtbank is het ontslag niet onevenredig aan de aard en de ernst van het wangedrag. De stelling dat het niet ongebruikelijk is om militairen tijdens hun initiële vorming en opleiding minder zwaar te straffen, heeft eiseres niet onderbouwd.
10.2 Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres een actievere rol gehad dan [A] , [B] en [C] . Zij heeft immers (hard)drugs gebruikt en was erbij toen de drugs op straat werden gekocht. Van gelijke of rechtens vergelijkbare gevallen is daarom geen sprake. Het gedrag van eiseres is wel vergelijkbaar geweest met dat van [D] , die eveneens ontslagen is.

11.Gelet op het voorgaande, berust het bestreden besluit II op goede gronden.

Ten aanzien van de schorsing (het bestreden besluit I):
12. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB moet bij gebruik van de bevoegdheid om de ambtenaar bij een voornemen tot disciplinair ontslag te schorsen worden beoordeeld of het bestuursorgaan bij het nemen van het besluit tot schorsing beschikte over voldoende gronden voor dat ontslagvoornemen. Daarbij geldt niet de eis dat die gronden ook het voorgenomen ontslag moeten kunnen dragen. Zie onder meer de uitspraak van 23 augustus 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2651.
13. Ten tijde van het primaire besluit I beschikte verweerder over dezelfde informatie en gronden als ten tijde van het bestreden besluit II. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bestreden besluit II op goede gronden berust. Dit betekent dat verweerder ook bij het nemen van het besluit tot schorsing beschikte over voldoende gronden voor het ontslagvoornemen.
Conclusie

14.De beroepen zijn ongegrond.

15.Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. P . Kleijn, voorzitter, en mr. M. J .L. van der Waals, lid, en Commodore (tit.) b.d. mr. P .T. Heblij, militair lid, in aanwezigheid van mr. M.W. J . Sloots, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 december 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
Bijlage
Op grond van artikel 34, tweede lid, aanhef en onder b, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) kan de militair in zijn ambt worden geschorst wanneer hem is medegedeeld dat hij in aanmerking zal worden gebracht voor ontslag als bedoeld in artikel 39, tweede lid, onderdeel l van het AMAR.
Op grond van artikel 39, tweede lid, onderdeel l, van het AMAR kan aan de militair ontslag worden verleend wegens wangedrag in de dienst, dan wel buiten de dienst voor zover dit gedrag schadelijk is of kan zijn voor zijn dienstvervulling of niet in overeenstemming is met het aanzien van zijn ambt.
Volgens Aanwijzing SG A /925 Uitvoering Drugsbeleid Defensie wordt als hoofdregel de militair die binnen of buiten het grondgebied van Nederland harddrugs aanwezig heeft of harddrugs of softdrugs bereidt, bewerkt, verwerkt, verkoopt, aflevert, verstrekt, vervoert, vervaardigt of zich daar op enigerlei wijze mee inlaat voor ontslag voorgedragen.