ECLI:NL:RBDHA:2020:6555

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juni 2020
Publicatiedatum
15 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3340
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs wegens alcoholmisbruik en geschiktheid voor motorrijtuigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juni 2020 uitspraak gedaan in een bodemprocedure over de ongeldigverklaring van het rijbewijs van eiser. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. C.H. Remmelink, had beroep ingesteld tegen het besluit van de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, dat zijn rijbewijs ongeldig had verklaard wegens ongeschiktheid. Dit besluit volgde op een aantal aanhoudingen door de politie, waarbij eiser onder invloed van alcohol was aangetroffen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 5 januari 2018, 24 februari 2018 en 16 september 2018 een voertuig heeft bestuurd terwijl hij onder invloed was van alcohol. Eiser had in het verleden een alcoholverslaving, maar stelde dat hij deze had overwonnen met hulp van een verslavingszorgteam. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat eiser daadwerkelijk was gestopt met alcoholmisbruik en dat de conclusie van de psychiater, die alcoholmisbruik vaststelde, voldoende onderbouwd was. De rechtbank kwam tot de conclusie dat het besluit van verweerder om het rijbewijs ongeldig te verklaren terecht was, en verklaarde het beroep van eiser ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van de medische beoordeling bij de geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen en de strenge eisen die daaraan worden gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/3340

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juni 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. C.H. Remmelink),
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder
(gemachtigde: mr. J. Launspach).

Procesverloop

Bij besluit van 1 februari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard wegens ongeschiktheid.
Bij besluit van 17 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Partijen zijn telefonisch gehoord op 19 mei 2020.
Eiser is daarbij bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Eiser is op 5 januari 2018 door de politie aangehouden, omdat hij een auto bestuurde, terwijl het vermoeden bestond dat hij onder invloed verkeerde. Uit het alcoholonderzoek volgde een ademalcoholgehalte van 795 ug/l (1,829 ‰). De Politie Eenheid Den Haag heeft verweerder hierover geïnformeerd. Verweerder heeft eiser daarop bij besluit van 7 maart 2018 medegedeeld dat er besloten is een onderzoek te verrichten naar zijn alcoholgebruik.
1.2
Eiser is daarna op 24 februari 2018 wederom door de politie aangehouden, omdat hij als bestuurder van een voertuig slingerend rijgedrag vertoonde. Uit het bloedonderzoek volgde een bloedalcoholgehalte van 2,68 mg/ml (= 1165 ug/l). De korpschef van de Politie Eenheid Rotterdam heeft verweerder op 21 maart 2018 medegedeeld dat het vermoeden bestaat dat eiser niet langer beschikt over de rijvaardigheid of over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen waarvoor het rijbewijs is afgegeven. Verweerder heeft eiser bij brief van 19 april 2018 medegedeeld dat deze gegevens meegenomen worden in de lopende procedure.
1.3
Op 24 oktober 2018 vond het onderzoek plaats naar het alcoholgebruik van eiser. Het onderzoek is uitgevoerd door [psychiater] , psychiater ( [psychiater] ). [psychiater] concludeert in zijn rapport van 24 oktober 2018 dat op basis van alle relevante gegevens de psychiatrische diagnose afhankelijkheid van alcohol, met een vroege volledige remissie na mei 2018, dient te worden gesteld.
1.4
Op 22 oktober 2018 heeft verweerder van de korpschef van Politie Eenheid Zeeland-West-Brabant een mededeling ontvangen dat het vermoeden bestaat dat eiser niet langer beschikt over de rijvaardigheid of over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen waarvoor het rijbewijs is afgegeven, omdat eiser op 16 september 2018 is aangehouden, terwijl hij op een snorfiets reed en bij hem een ademalcoholgehalte werd geconstateerd van 975 ug/l (2,243 ‰). Verweerder had deze nog niet met [psychiater] gedeeld voor zijn onderzoek van 24 oktober 2018. Verweerder heeft op 19 december 2018 [psychiater] gevraagd of deze nieuwe informatie nog invloed heeft op zijn eindconclusie. In een (deels) aangepast rapport heeft [psychiater] daarna de psychiatrische diagnose afhankelijkheid van alcohol gesteld, waarbij het niet aannemelijk is dat eiser gestopt is met het alcoholmisbruik.
2. Verweerder heeft in het primaire besluit op basis van het aangepaste rapport van [psychiater] het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard, welke beslissing verweerder bij het bestreden besluit heeft gehandhaafd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het onderzoek zorgvuldig en correct is uitgevoerd en dat de conclusie gedragen wordt door de bevindingen van het onderzoek, waarbij de keurend arts aan diverse aspecten aandacht heeft besteed. Het benoemen van enkele gegevens waaruit geen alcoholmisbruik kan worden geconcludeerd, is onvoldoende om de gegevens waaruit deze diagnose wel volgt te verwerpen.
3. Eiser voert aan dat hij in het verleden verslaafd is geweest aan alcohol. Hij heeft deze verslaving echter met behulp van [A] , team verslavingszorg, overwonnen. De conclusie in het eerste rapport van [psychiater] , dat er sprake is van afhankelijkheid van alcohol, maar ook van een vroege volledige remissie na mei 2018, is juist. Het klopt dat eiser op 16 september 2018 is aangehouden en dat hij die dag alcohol had genuttigd. Het betrof echter een bijzondere eenmalige situatie, nu zijn zeer goede vriend was overleden en eiser samen met wat vrienden een glas op zijn leven had geheven. Door zijn eerdere alcoholverslaving en het feit dat hij overmand was door verdriet, heeft eiser die dag te veel alcohol genuttigd. Eiser heeft echter na die dag geen alcohol meer genuttigd en beroept zich dan ook op de hardheidsclausule. Dat het een eenmalig incident betrof, blijkt ook uit de regelmatige controles, waarbij de alcoholwaarden in zijn bloed zijn gecontroleerd en waaruit volgde dat eiser geen alcohol nuttigde. Eiser kan desgewenst deze gegevens overleggen. Het eenmalige incident dient dan ook niet mee te wegen in de beslissing over zijn geschiktheid.
Ten onrechte is geen rekening gehouden met het feit dat er bij eiser sprake is van een gewezen verslaving. Er zijn voldoende aanwijzingen dat er geen sprake is van alcoholmisbruik, zoals de regelmatige controles.
Eiser stelt dat niet uitgegaan kan worden van het laatste rapport van [psychiater] , omdat in het (deels) aangepaste rapport niet is aangegeven waarop de wijziging van zijn mening is gebaseerd. [psychiater] heeft slechts de samenvatting van het verslag gewijzigd en heeft verder geen andere wijzigingen aangebracht. Het besluit van verweerder kan niet gedragen worden door twee totaal verschillende en zelfs tegengestelde eindconclusies. Schijnbaar is de brief van verweerder van 19 december 2018 aan [psychiater] leidend geweest voor het nieuwe rapport. Deze brief had echter niet door [psychiater] meegewogen mogen worden, omdat de inhoud misleidend is, nu hierin is opgemerkt dat eiser als bestuurder van een auto zou hebben opgetreden, terwijl hij op 16 september 2018 een snorfiets bestuurde. Dit betreft een vervoersmiddel dat hij mag besturen zonder rijbewijs. [psychiater] is ook niet door verweerder geïnformeerd over de bijzondere reden voor het alcoholgebruik.
4. De van belang zijnde wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
5. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5.1
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser op 5 januari 2018, 24 februari 2018 en 16 september 2018 een voertuig heeft bestuurd, terwijl hij onder invloed was van alcohol. Ook is tussen partijen niet in geschil dat eiser verslaafd is geweest aan alcohol en onder behandeling heeft gestaan van [A] , team verslavingszorg, welke hulpverlening is afgerond per 25 februari 2019. Tot slot is ook de inhoud van het eerste rapport van de keurend arts, psychiater [psychiater] , waarin de psychiatrische diagnose is gesteld dat er sprake is van afhankelijkheid van alcohol, met een vroege volledige remissie na mei 2018, niet in geschil.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verweerder op goede gronden heeft
besloten tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van eiser. In het bijzonder dient de rechtbank te beoordelen of het tweede rapport van [psychiater] voldoende grondslag biedt voor het oordeel dat eiser niet voldoet aan de eisen van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen.
5.2.1
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), zie onder meer de uitspraak van 18 mei 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BQ4939) is het niet aan de bestuursrechter om te beoordelen of de medische bevindingen van een deskundige juist zijn of een eigen oordeel daarvoor in de plaats te stellen. Het is eiser die aannemelijk moet maken dat de verslagen van bevindingen onvoldoende aanknopingspunten bieden voor de psychiatrische diagnose alcoholmisbruik. In zaken waarin de diagnose alcoholmisbruik is gesteld, bestaat naar vaste jurisprudentie van de Afdeling, zie onder meer de uitspraak van 25 april 2007 (ECLI:NL:RVS:2007:BA3746), slechts aanleiding om de ongeldigverklaring van het rijbewijs niet in stand te laten, indien de psychiatrische rapportage naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is, zodanig dat verweerder zich daarop niet heeft mogen baseren.
5.2.2
Het onderzoek van de psychiater bestond uit een anamnese, een lichamelijk en psychiatrisch onderzoek en een laboratoriumonderzoek. In het eerste rapport heeft [psychiater] de diagnose afhankelijkheid van alcohol gesteld, maar achtte hij het aannemelijk dat er sprake was van een vroege volledige remissie na mei 2018, waarbij [psychiater] onder alinea 12.1b van het rapport, onder de vraag: “
Indien aannemelijk gestopt met alcoholmisbruik, sinds wanneer is er sprake van het stoppen van misbruik van alcohol?” opmerkt: “
Betrokkene geeft zelf aan na mei 2018 mede dankzij de behandeling bij de [A] Stichting gestopt te zijn met gebruik van alcohol in het algemeen”. [psychiater] heeft aan zijn bevindingen en conclusie onder meer ten grondslag gelegd dat uit de anamnese aanwijzingen volgen voor alcoholmisbruik, doordat er aanwijzingen zijn voor verhoogde tolerantie, onder andere gebaseerd op het bloedalcoholgehalte van eiser van 2,68 mg/ml, de hoeveelheid alcohol die hij dagelijks dronk, waarbij hij vaak meer en gedurende langere tijd dronk dan hij van plan was en dat hij vaker probeerde te stoppen, maar dat dat pas na mei 2018 lukte.
In het tweede rapport heeft [psychiater] op grond van de nieuwe informatie de classificatie onder punt 10.1 in het rapport gewijzigd en aangegeven dat er sprake is van afhankelijkheid van alcohol. Ook onder punt 12 is een wijziging aangebracht en meldt [psychiater] onder punt 12.1c op de vraag: “
Indien betrokkenen niet aannemelijk gestopt is met alcoholmisbruik, onderbouwing van niet stoppen van misbruik van alcohol”, dat het niet aannemelijk is dat betrokkene met het misbruik van alcohol is gestopt, omdat “
Uit een nagekomen mededeling blijkt dat betrokkene nogmaals is aangehouden: op 16 september 2018, met een ademanalyse van 975 ug/l”. Tot slot is de conclusie van [psychiater] onder punt 13.2 veranderd in “
Afhankelijkheid van alcohol”. Uit het tweede rapport blijkt op grond van welke informatie en om welke redenen [psychiater] de conclusie in het rapport heeft gewijzigd. Hieruit volgt dat de gewijzigde conclusie, dat er geen sprake is van een volledige remissie na mei 2018, niet enkel gebaseerd is op de aanhouding van eiser op 16 september 2018, maar op het gehele samenstel van feiten, zoals ook opgenomen in het eerste rapport van [psychiater] . Het incident van 16 september 2018 is dan ook slechts één van de ondersteunende elementen voor de gestelde diagnose. Daarbij komt dat uit paragraaf 8.8 van de bijlage behorend bij de Regeling eisen geschiktheid 2000 volgt dat van de keurend arts een strenge opstelling wordt verwacht, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.
5.2.3
Uit het eerste rapport van [psychiater] blijkt dat hij tot de conclusie is gekomen dat er sprake was van een volledige remissie, omdat eiser had aangegeven dat hij na mei 2018 dankzij de behandeling van [A] Stichting was gestopt met het gebruik van alcohol in het algemeen. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat hieruit blijkt dat eiser heeft nagelaten [psychiater] tijdens het onderzoek van 24 oktober 2018 te informeren over het feit dat hij op 13 september 2018 nog alcohol had genuttigd, wat de eerdere verklaring van eiser over zijn alcoholgebruik minder geloofwaardig maakt.
5.2.4
De rechtbank merkt voorts op dat de verklaring van eiser dat er sprake was van een gewezen verslaving reeds door [psychiater] in zijn rapport is meegewogen. [psychiater] is echter op basis van de eerder genoemde bevindingen en de overige gegevens tot de conclusie gekomen dat er bij eiser sprake is van alcoholmisbruik. De omstandigheid dat bij eiser geen afwijkende bloedwaarden zouden zijn aangetroffen, ook niet bij de regelmatige bloedcontroles, die plaatsvonden in het kader van de behandeling van zijn alcoholverslaving, is positief, maar maakt niet dat [psychiater] niet tot het oordeel heeft kunnen komen dat alcoholmisbruik in ruime zin aanwezig is. Volgens rechtspraak van de Afdeling is het, zelfs wanneer een laboratoriumonderzoek in het geheel geen aanwijzingen voor alcoholmisbruik oplevert, mogelijk dat de keurend arts op basis van de overige gegevens, in hun onderlinge samenhang bezien, de diagnose alcoholmisbruik stelt (zie bijv. 20 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:111). Noch daargelaten dat eiser de uitslagen van deze bloedcontroles niet heeft overgelegd.
5.2.5
Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat hij inderdaad abusievelijk in zijn brief van 19 december 2018 aan [psychiater] heeft gemeld dat eiser als bestuurder van een voertuig zou hebben opgetreden. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat uit het rapport van [psychiater] blijkt dat hij deze foutieve informatie niet in zijn conclusie heeft betrokken, maar slechts de informatie dat eiser is aangehouden en dat er een ademanalyse is geconstateerd van 975 ug/l.
5.3
Uit het voorgaande volgt dat verweerder terecht op basis van het rapport is uitgegaan van de diagnose alcoholmisbruik. Gelet op het dwingende karakter van de relevante regelgeving bestond er geen ruimte voor verweerder om een belangenafweging te maken, omdat er geen sprake is van een hardheidsclausule. Verweerder kon daarom niet laten meewegen dat de aanhouding van 16 september 2018 mogelijk een bijzondere eenmalige situatie was, omdat een zeer goede vriend van eiser was overleden. Verweerder kon niet anders besluiten dan het rijbewijs van eiser ongeldig te verklaren.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.S.F. de Nijs, rechter, in aanwezigheid van mr. B.M. van der Meide, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 19 juni 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
de griffier is verhinderd de uitspraak
mede te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Bijlage | Juridisch kader

Wegenverkeerswet 1994
Op grond van artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw) doen de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen, indien bij hen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan verweerder onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
Op grond van artikel 131, eerste lid, van de Wvw, voor zover hier van belang, besluit verweerder, indien een in artikel 130, eerste lid, van die wet bedoelde schriftelijke mededeling is gedaan, in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar zijn rijvaardigheid of geschiktheid.
Op grond van artikel 134, tweede lid, van de Wvw besluit verweerder tot ongeldigverklaring van het rijbewijs indien de uitslag van het onderzoek daartoe aanleiding geeft. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is.
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid
Op grond artikel 12, aanhef en onder b, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid besluit verweerder tot ongeldigverklaring van het rijbewijs als bedoeld in artikel 134, derde lid, van de Wvw indien de uitslag van het onderzoek inhoudt dat betrokkene niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen.
Regeling eisen geschiktheid 2000
In artikel 2 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 is bepaald dat de eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen worden vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage. In die bijlage is in paragraaf 8.8 ‘Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)’ bepaald dat voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen een specialistisch rapport is vereist. Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt. Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring – op basis van een specialistisch rapport – geschikt kunnen worden geacht. Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.