ECLI:NL:RBDHA:2020:6426

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juli 2020
Publicatiedatum
13 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2734
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om inzage in gegevens van de AIVD en de rechtmatigheid van de inzet van bevoegdheden

In deze zaak heeft eiser, een persoon die verzocht om inzage in gegevens die de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) over hem heeft, zijn verzoek afgewezen gezien de nationale veiligheid. Eiser had op 3 januari 2018 verzocht om kennisneming van documenten die de AIVD over hem had verzameld. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft in een besluit van 3 september 2018 een inzagedossier verstrekt met niet-actuele gegevens, maar weigerde inzage in actuele gegevens. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in een besluit van 21 maart 2019. De rechtbank heeft de zaak behandeld zonder zitting, waarbij partijen toestemming gaven om het onderzoek achterwege te laten. De rechtbank heeft de relevante bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 (Wiv 2017) en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) in overweging genomen. De rechtbank oordeelde dat de weigering van de minister om inzage te geven in de gegevens gerechtvaardigd was op basis van de nationale veiligheid. Eiser stelde dat deze weigering inbreuk maakte op zijn recht op respect voor zijn privéleven, maar de rechtbank oordeelde dat de inmenging noodzakelijk was in een democratische samenleving. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de minister voldoende gemotiveerd had dat de gegevens niet openbaar konden worden gemaakt zonder de nationale veiligheid in gevaar te brengen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/2734

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Rafik),
en

de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, verweerder.

Procesverloop

Bij brief van 3 januari 2018 heeft eiser verzocht om kennisneming van eventueel bij de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) over hem aanwezige documenten.
Bij besluit van 3 september 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek van eiser, een inzagedossier verstrekt van bij de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (hierna: AIVD) aanwezige niet actuele gegevens betreffende zijn persoon. Verweerder heeft kennisneming van eventueel aanwezige actuele gegevens geweigerd.
Bij besluit van 21 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Ten aanzien van enkele op de zaak betrekking hebbende stukken heeft verweerder een beroep gedaan op artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en medegedeeld dat alleen de rechtbank van die stukken kennis mag nemen.
Op 6 november 2019 heeft de rechtbank, in een andere samenstelling, geoordeeld dat de kennisneming van de stukken die verweerder met toepassing van artikel 8:29, eerste lid, van de Awb heeft ingediend, tot de rechtbank beperkt dient te blijven. De rechtbank heeft kennisgenomen van die stukken. Bij brief van 8 november 2019 heeft eiser de rechtbank toestemming verleend mede op grond van die stukken uitspraak te doen.
Partijen hebben de rechtbank de toestemming gegeven het onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna de rechtbank het onderzoek met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft gesloten.

Overwegingen

1. De relevante bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 (hierna: Wiv 2017) en het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden hierna: EVRM) zijn opgenomen in een bijlage. Deze maakt deel uit van de uitspraak.
2. Eiser heeft verweerder bij brief van 3 januari 2018 verzocht om inzage van bij de AIVD over hem verzamelde en/of verwerkte persoonsgegevens.
3. Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek van eiser deels toegewezen en voor het overige afgewezen. Verweerder heeft eiser een inzagedossier van 69 pagina’s verstrekt. Het dossier bevat de niet-actuele gegevens. De stukken in dat dossier zijn geheel onleesbaar gemaakt, omdat de gevraagde gegevens betrekking hebben op de bronnen van de AIVD en/of zijn rechtsvoorgangers, de actuele werkwijze van de AIVD en/of zijn rechtsvoorgangers en persoonsgegevens van derden. Deze gegevens mag eiser niet inzien, omdat het de nationale veiligheid schaadt als die informatie bekend wordt.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing van het verzoek gehandhaafd. Verweerder heeft naar aanleiding van het bezwaarschrift opnieuw de over eiser gevonden gegevens beoordeeld op de vraag of deze, al dan niet bewerkt, aan eiser ter inzage kunnen worden gegeven. Hierbij is verweerder wederom tot de conclusie gekomen dat dit, op één document na, niet mogelijk is. Van dit document is een parafrase verstrekt. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat, voor zover hiervan sprake is, inbreuk op artikel 8 van het EVMR gerechtvaardigd is. Het belang van de nationale veiligheid weegt in dit geval zwaarder dan het verstrekken van de gegevens die zien op eiser.
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder door het niet verlenen van volledige kennisneming van de niet actuele (persoons)gegevens een inbreuk maakt op eisers recht op eerbiediging van zijn privéleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM. De inbreuk op eisers recht op eerbiediging van zijn privéleven voldoet niet aan het vereiste dat deze noodzakelijk moet zijn in een democratische samenleving. De inbreuk beantwoordt niet aan
pressing social needen is evenmin proportioneel in relatie tot het doel. Het volledig onleesbaar maken van de 66 verstrekte documenten is in strijd met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Door het onthouden van kennisneming van niet-actuele gegevens over eiser, kan niet worden getoetst of bevoegdheden door verweerder rechtmatig zijn ingezet. Om eventuele misbruik van bevoegdheden aan de orde te kunnen stellen, is van belang dat eiser ervan op de hoogte is dat hij het doelwit was van een surveillanceoperatie en welke bevoegdheden daarbij zijn ingezet. Het EHRM heeft meermalen (zie onder andere de uitspraak van 28 juni 2007, nr. 62540/00) bepaald dat de notificatieplicht de mogelijkheid waarborgt om de rechtmatigheid van de inzet van bevoegdheden achteraf te betwisten en daarmee beschermt tegen misbruik van bevoegdheden. Door de 66 documenten volledig onleesbaar te maken is niet bekend welke bevoegdheden ten aanzien van eiser zijn ingezet, wat het recht van eiser om de rechtmatigheid daarvan te kunnen betwisten illusoir maakt. Het besluit van verweerder om geen kennisneming te verlenen van de niet-actuele gegevens is dan ook in strijd met artikel 8 van het EVMR.
Voorts stelt eiser dat het besluit in strijd is met het verbod op détournement de pouvoir, omdat eiser kennisneming van 69 documenten volledig is onthouden. Verweerder had de stukken ook in bewerkte vorm kunnen verstrekken, waarbij geen afbreuk wordt gedaan aan het waarborgen van de nationale veiligheid.
Het besluit van verweerder is ook discriminatoir, omdat in andere gevallen door verweerder wel wordt volstaan met het weglakken van passages in documenten. Derhalve is sprake van een ongelijke behandeling. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst eiser onder andere naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 27 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:614).
Tot slot stelt eiser dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd, omdat verweerder zijn standpunt niet toelicht waarom het witten van de gegevens die niet verstrekt mogen worden geen oplossing biedt.
6. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1
De AIVD kan zijn wettelijke taak uitsluitend binnen een zekere mate van geheimhouding effectief uitoefenen en moet zijn bronnen en actuele werkwijzen geheim kunnen houden, omdat het geven van inzicht daarin ten koste gaat van het goed functioneren van de AIVD en daarmee ten koste van de nationale veiligheid, ter bescherming waarvan de AIVD is opgericht (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 19 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2733). Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 55 van de Wiv 2002 (thans artikel 84 van de Wiv 2017) volgt dat in gevallen waarin met een beroep op die bepaling kennisneming wordt geweigerd het besluit een op de aanvraag toegesneden deugdelijke motivering dient te bevatten (Kamerstukken II 1997/1998, 25 877, nr. 3 blz. 71).
7.2
De rechtbank heeft kennis genomen van de documenten die onder de reikwijdte van het verzoek van eiser vallen. Het gaat in dit geval om documenten waarvan de gehele inhoud voor eiser onleesbaar is gemaakt. Verweerder heeft per document met codes aangegeven op welke grond hij kennisneming van de inhoud heeft geweigerd.
7.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid kunnen beslissen de inhoud van documenten op grond van de nationale veiligheid niet te verstrekken. Kennisneming van de inhoud zou een onaanvaardbaar risico opleveren voor de nationale veiligheid, omdat deze bronnen, persoonsgegevens van derden en informatie over de werkwijze van de AIVD en haar voorgangers bevatten.
De rechtbank overweegt daartoe dat verweerder bij de documenten de inhoud onleesbaar heeft gemaakt voor eiser, omdat daaruit een actuele werkwijze van de AIVD blijkt. Werkwijzen dienen geheim te worden gehouden om te vermijden dat personen en organisaties die de aandacht van de AIVD behoeven, door kennis van die werkwijze zich aan die aandacht weten te onttrekken. Het is ongewenst als in dit geval bekend zou worden in welke gevallen, waar en wanneer de AIVD en zijn voorganger gebruik hebben gemaakt van hun wettelijke bevoegdheden.
Verder heeft verweerder kennisneming van bepaalde documenten mede geweigerd op grond van bronbescherming, omdat de bron met naam of bijnaam genoemd is in het desbetreffende document. Omdat de bescherming van bronnen ingevolge artikel 23, aanhef en onder b, van de Wiv absoluut is, is deze weigering gerechtvaardigd nu in dat geval het risico dat de bron wordt achterhaald niet valt uit te sluiten. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het belang van bronbescherming niet alleen gelegen is in het waarborgen van de veiligheid van met name menselijke bronnen, maar ook, in het verlengde daarvan, in het voorkomen dat bronnen geen informatie aan de AIVD meer willen verstrekken.
Ook heeft verweerder kennisneming van enkele documenten in redelijkheid mogen weigeren op de grond dat deze persoonsgegevens van derden bevatten.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder een voldoende gemotiveerd besluit op het verzoek heeft genomen ten aanzien van de niet actuele gegevens, nu middels het inzagedossier per document is omschreven wat de reden is dat niet tot openbaarmaking wordt overgegaan
7.4
Eiser stelt dat verweerder in andere zaken in ruimere mate gegevens heeft verstrekt, zoals blijkt uit verschillende uitspraken van de Afdeling. Voor zover eiser daarmee een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel, is de rechtbank van oordeel dat dit beroep niet slaagt. Zoals hiervoor overwogen is de rechtbank van oordeel dat verweerder de gegevens die zien op eiser op grond van de door hem aangeduide weigeringsgronden niet openbaar heeft hoeven maken. Verweerder heeft toegelicht dat hij meerdere malen heeft bezien of de gegevens die zien op eiser volledig, dan wel in bewerkte vorm, aan eiser verstrekt konden worden. De rechtbank is na inzage van de gegevens van oordeel dat verweerder deugdelijk gemotiveerd heeft dat verstrekking van de gegevens in bewerkte vorm in onderhavige geval niet mogelijk is. De documenten geven immers dusdanig veel zicht op een actuele werkwijze van verweerder, brongegevens en/of gegevens van derden dat deze ook niet in bewerkte vorm kunnen worden vrijgegeven. Van misbruik van bevoegdheid is derhalve evenmin sprake.
7.5
Eiser betoogt terecht dat het door een overheidsorgaan bewaren, gebruiken en niet aan de betrokken persoon openbaar maken van gegevens die diens privéleven betreffen een inmenging oplevert in het recht op respect voor het privéleven als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van het EVRM. Verweerder heeft echter terecht gesteld dat deze inmenging, gelet op het bepaalde in artikel 82, eerste lid, en 84, eerste en vierde lid, van de Wiv 2017, steun vindt in de wet. De rechtbank is van oordeel dat deze inmenging noodzakelijk mocht worden geacht in een democratische samenleving nu hiervoor een dringende maatschappelijke noodzaak is aangewezen en de gevolgen van de inmenging niet onevenredig zijn ten opzichte van het hiervoor beschreven doel, te weten bescherming van de nationale veiligheid. Daarbij is van belang dat aan het vereiste van een adequate en effectieve waarborg tegen misbruik van het opslaan en gebruik van niet voor de betrokkene toegankelijke gegevens is voldaan. De Wiv 2017 voorziet immers in de mogelijkheid tot kennisneming van persoonsgegevens en andere gegevens, tegen ter zake door de minister genomen beslissingen staat beroep op de rechter open en de procedure neergelegd in artikel 8:29 van de Awb verzekert de effectiviteit van de rechterlijke controle. Dat laatste vindt bevestiging in onder meer de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 5 april 2005, Brinks tegen Nederland, no. 9940/04.
Uit het voorgaande vloeit voort dat de op de Wiv 2017 gebaseerde weigering om een verzoeker inzage te geven in de hem betreffende persoonsgegevens die door of ten behoeve van de AIVD zijn verwerkt, geen schending oplevert van de artikelen 8 van het EVRM.
De rechtbank vindt hiervoor steun in de uitspraak van de de Afdeling van 31 juli 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2624).
7.6
De stelling van eiser dat de weigering tot inzage ook in strijd is met artikel 8 van het EVRM omdat hij daardoor niet de rechtmatigheid van mogelijk tegen hem ingezette bijzondere bevoegdheden kan toetsen, slaagt niet. Zoals onder rechtsoverweging 7.3 overwogen heeft verweerder in redelijkheid kunnen beslissen om de geweigerde documenten niet openbaar te maken. Verder is van belang dat eiser ook op andere manieren kan achterhalen of er jegens hem (eventueel) bijzondere bevoegdheden zijn uitgeoefend. Verweerder heeft in dit verband gewezen op de notificatieplicht die volgt uit artikel 59 van de Wiv 2017 en de klachtprocedure die aanhangig gemaakt kan worden, indien een betrokkene weet of vermoedt dat bijzondere bevoegdheden jegens hem zijn uitgeoefend.
7.7
Nu verweerder op goede gronden en in redelijkheid heeft kunnen beslissen om de documenten op grond van de nationale veiligheid niet openbaar te maken, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake misbruik van bevoegdheden door verweerder, noch is sprake van een discriminatoire beslissing.
8. Het beroep is ongegrond
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. van Limpt, griffier.
griffier rechter
Als gevolg van de maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
BIJLAGE
Awb
Artikel 8:29
1. Partijen die verplicht zijn inlichtingen te geven dan wel stukken over te leggen, kunnen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, het geven van inlichtingen dan wel het overleggen van stukken weigeren of de bestuursrechter mededelen dat uitsluitend hij kennis zal mogen nemen van de inlichtingen onderscheidenlijk de stukken.
[…]
3. De bestuursrechter beslist of de in het eerste lid bedoelde weigering onderscheidenlijk de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is.
[…]
5. Indien de bestuursrechter heeft beslist dat de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is, kan hij slechts met toestemming van de andere partijen mede op de grondslag van die inlichtingen onderscheidenlijk die stukken uitspraak doen. Indien de toestemming wordt geweigerd, wordt de zaak verwezen naar een andere kamer.
Wiv 2017
Artikel 74
Onverminderd de kennisneming van op grond van paragraaf 3.4 verstrekte gegevens, kan van de gegevens verwerkt door of ten behoeve van een dienst slechts kennis worden genomen overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk.
Artikel 76
1. Onze betrokken Minister deelt een ieder op diens aanvraag zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen drie maanden mede of en, zo ja, welke hem betreffende persoonsgegevens door of ten behoeve van een dienst zijn verwerkt. Onze betrokken Minister kan zijn besluit voor ten hoogste vier weken verdagen. Van de verdaging wordt voor de afloop van de eerste termijn schriftelijk gemotiveerd mededeling gedaan aan de aanvrager.
2. Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid kan langs elektronische weg worden gedaan.
3. Voor zover een aanvraag als bedoeld in het eerste lid wordt ingewilligd, stelt Onze betrokken Minister de aanvrager zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na bekendmaking van zijn besluit in de gelegenheid van zijn gegevens kennis te nemen.
4. Onze betrokken Minister draagt zorg voor een deugdelijke vaststelling van de identiteit van de aanvrager.
Artikel 82
1. Een aanvraag als bedoeld in artikel 76 wordt in ieder geval afgewezen, indien:
a. betreffende de aanvrager in het kader van enig onderzoek gegevens zijn verwerkt, tenzij:
1°. de desbetreffende gegevens meer dan 5 jaar geleden zijn verwerkt,
2°. met betrekking tot de aanvrager sindsdien geen nieuwe gegevens zijn verwerkt in verband met het onderzoek in het kader waarvan de desbetreffende gegevens zijn verwerkt, en
3°. de desbetreffende gegevens niet relevant zijn voor enig lopend onderzoek;
b. betreffende de aanvrager geen gegevens zijn verwerkt.
2. Indien een aanvraag ingevolge het eerste lid wordt afgewezen, wordt bij de motivering van de afwijzing slechts in algemene termen gewezen op alle aldaar vermelde gronden voor de afwijzing.
Artikel 84
1. Een aanvraag als bedoeld in artikel 80 wordt afgewezen, voor zover verstrekking van de gegevens waarop de aanvraag betrekking heeft:
a. de eenheid van de Kroon in gevaar zou kunnen brengen;
b. de nationale veiligheid zou kunnen schaden;
c. bedrijfs- en fabricagegegevens betreft, die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn medegedeeld.
2. Een aanvraag wordt voorts afgewezen voor zover het belang van verstrekking van de gegevens waarop de aanvraag betrekking heeft, niet opweegt tegen de volgende belangen:
a. de betrekkingen van Nederland met andere landen en met internationale organisaties;
b. de economische of financiële belangen van de staat, de andere publiekrechtelijke lichamen of bestuursorganen;
c. de opsporing en vervolging van strafbare feiten;
d. inspectie, controle en toezicht door of vanwege bestuursorganen;
e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
f. het belang, dat de persoon of organisatie waarop de gegevens betrekking hebben erbij heeft om als eerste kennis te kunnen nemen van de gegevens;
g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel derden.
3. Indien een aanvraag tot kennisneming wordt afgewezen wordt de commissie van toezicht hiervan op de hoogte gesteld. De mededeling aan de commissie gaat vergezeld van een motivering waarom het verzoek is afgewezen.
4. De voorgaande leden zijn van overeenkomstige toepassing op een aanvraag als bedoeld in artikel 76 onderscheidenlijk 79, voor zover een dergelijke aanvraag niet wordt afgewezen ingevolge artikel 82 onderscheidenlijk 83.
EVRM
Artikel 8
1. Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.