ECLI:NL:RBDHA:2020:6317

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juni 2020
Publicatiedatum
10 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 8581
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen rechtmatig verblijf op grond van het Unierecht; Verblijfsrichtlijn; ongegrond beroep tegen besluit staatssecretaris

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juni 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser met de Poolse nationaliteit en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris, waarin was vastgesteld dat hij geen rechtmatig verblijf had in Nederland op basis van het Unierecht. De staatssecretaris had eerder, op 12 juli 2019, in een primair besluit geconcludeerd dat de eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf, en dit besluit was in een later besluit van 11 oktober 2019 gehandhaafd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser in het verleden met de politie in aanraking is geweest en dat er twijfels bestonden over zijn vermogen om in zijn eigen onderhoud te voorzien. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had vastgesteld dat de eiser geen rechtmatig verblijf had, omdat hij niet voldeed aan de voorwaarden van het Vreemdelingenbesluit 2000. De rechtbank heeft de door de eiser ingebrachte salarisspecificaties niet kunnen meenemen in de beoordeling, omdat deze dateren van na het bestreden besluit. De rechtbank concludeerde dat de belangenafweging die door de staatssecretaris was gemaakt, zorgvuldig was en dat er geen sprake was van onzorgvuldige besluitvorming. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/8581

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juni 2020 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A.G.P. de Boon),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. I. Boon).

Procesverloop

Bij besluit van 12 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft op grond van het Unierecht.
Bij besluit van 11 oktober 219 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2020. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1.
Eiser is geboren op [geboortedatum] 1984 en heeft de Poolse nationaliteit. Eiser stelt dat hij in 2017 voor het eerst naar Nederland is gekomen, dat hij in de tussentijd het land heeft verlaten en in december 2018 weer is terug gekomen naar Nederland. De politie heeft eiser op 11 maart 2018 geïdentificeerd en geregistreerd als vreemdeling. Voorts is eiser gehoord over het mogelijk eindigen van zijn rechtmatig verblijf. Op 5 juli 2019 heeft de politie de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) voorgesteld om vast te stellen dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft.
2.
Verweerder heeft bij het primaire besluit vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland, omdat hij niet voldoet aan de voorwaarden. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat uit onderzoek naar voren is gekomen dat eiser geregistreerd staat als niet-ingezetene in de Basisregistratie Personen (BRP), hij geen arbeid in loondienst verricht, hij niet beschikt over voldoende middelen van bestaan om in eigen onderhoud te voorzien en hij niet kan worden aangemerkt als werkzoekende met een reële kans op werk. Eiser heeft in het verleden arbeid verricht via een uitzendbureau, maar volgens verweerder is niet gebleken dat hij onvrijwillig werkloos is. Daarnaast is de uitkomst van de door verweerder verrichte belangenafweging in het nadeel van eiser uitgevallen en is volgens verweerder de vaststelling dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland niet in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe het volgende aan. Allereerst stelt eiser dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven, nu hij in Nederland werknemer is. Hiertoe heeft eiser in beroep salarisspecificaties overgelegd. Eiser betoogt voorts dat verweerder ten onrechte onderzoek heeft gedaan of hij voldoet aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf. Nu er geen beleid is opgesteld in welke gevallen verweerder onderzoek mag instellen, heeft verweerder niet op basis van overlast tot deze stap over mogen gaan. Daarnaast heeft eiser geen beroep gedaan op het sociale bijstandsstelsel van Nederland, waardoor verweerder niet kan stellen dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft. Ook is de door verweerder verrichte belangenafweging onduidelijk, omdat niet gespecificeerd is aan welk belang van de Nederlandse staat is getoetst. Wanneer er een belangenafweging wordt gemaakt, dient er ook een toetsingskader voor deze belangenafweging te zijn. De enkele stelling dat er veel overlast wordt veroorzaakt door het plegen van overtredingen en vermogensdelicten is onvoldoende voor het maken van een belangenafweging zonder dat daar beleid voor is opgesteld waaraan getoetst dient te worden. Volgens eiser is dan ook sprake van onzorgvuldige besluitvorming en een motiveringsgebrek.
4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
De rechtbank constateert dat de overgelegde salarisspecificaties van eiser dateren van na het bestreden besluit. Uit de inhoud blijkt evenmin dat zij zien op activiteiten van eiser van voor het bestreden besluit. Gelet op de ex-tunc toetsing van de rechtbank kunnen de salarisspecificaties dan ook niet bij de beoordeling van het beroep worden betrokken.
5.2.
Het betoog van eiser dat verweerder geen onderzoek heeft mogen instellen, volgt de rechtbank niet. De rechtbank stelt vast dat in de Nota van Toelichting bij de wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 (besluit van 8 juli 2014, Staatsblad 2014, nr. 268) staat dat onder andere crimineel gedrag en overlast indicaties zijn die kunnen leiden tot een toets of aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf wordt voldaan. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser meermalen in Nederland met de politie in aanraking is geweest, onder andere wegens gepleegde diefstallen en het plegen van overlast. Hierdoor is de twijfel ontstaan of eiser in zijn eigen onderhoud kan voorzien, waardoor de politie aanleiding heeft gezien om de situatie van eiser te onderzoeken.
5.3.
Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) leidt de rechtbank af dat indien een burger van de Unie geen verblijfsrecht kan ontlenen aan Richtlijn 2004/38/EG (de Verblijfsrichtlijn), deze persoon in beginsel kan worden onderworpen aan een verwijderingsmaatregel, ook als deze persoon geen beroep heeft gedaan op het sociale bijstandsstelsel (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 7 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3585). Nu eiser niet voldoet aan de in de artikelen 8.12 tot en met 8.15 van het Vreemdelingenbesluit 2000 genoemde voorwaarden en daarmee geen verblijfsrecht kan ontlenen aan de Verblijfsrichtlijn, belemmert de omstandigheid dat hij geen beroep heeft gedaan op het sociale bijstandsstelsel niet dat hij kan worden onderworpen aan een verwijderingsmaatregel. Deze beroepsgrond faalt.
5.4.
De rechtbank constateert verder dat verweerder in zijn besluitvorming een belangenafweging heeft verricht door het belang van eiser om in Nederland te mogen verblijven af te wegen tegen het belang van de Nederlandse staat. Naar de rechtbank begrijpt, bestaat dit laatstgenoemde belang erin dat de door eiser gepleegde strafbare feiten en veroorzaakte maatschappelijke overlast, die mede het gevolg zijn van het feit dat eiser niet in zijn eigen onderhoud kan voorzien en die maken dat het verblijf van eiser in Nederland een belasting vormt voor de publieke middelen, moeten worden voorkomen. Uit de uitspraak van de Afdeling van 31 januari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:326) volgt dat de Verblijfsrichtlijn geen beperking stelt aan wat verweerder, naast de in punt 16 van de considerans vermelde omstandigheden, verder nog in zijn belangenafweging kan meenemen. In hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd, ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het voornoemde belang van verweerder niet bij de belangenafweging mocht worden betrokken. Uit laatstgenoemde uitspraak van de Afdeling volgt voorts dat verweerder niet verplicht is om specifiek beleid op te nemen over het verwijderen van burgers van de Unie wanneer deze geen beroep doen op het sociale bijstandsstelsel. Van een onzorgvuldige besluitvorming of motiveringsgebrek is volgens de rechtbank dan ook geen sprake.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 19 juni 2020.
griffier rechter
Als gevolg van de maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Bijlage

Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000)

Artikel 8.12
1. De vreemdeling, bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, heeft langer dan drie maanden na inreis rechtmatig verblijf in Nederland, indien hij:
a. in Nederland werknemer of zelfstandige is dan wel Nederland is ingereisd om werk te zoeken en kan bewijzen dat hij werk zoekt en een reële kans op werk heeft;
b. voor zichzelf en zijn familieleden beschikt over voldoende middelen van bestaan en over een verzekering die de ziektekosten in Nederland volledig dekt;
(-)
Artikel 8.16
1. Onverminderd de artikelen 8.22 en 8.23 eindigt het rechtmatig verblijf niet zolang de vreemdeling aan de in de artikelen 8.12 tot en met 8.15 genoemde voorwaarden voldoet. In specifieke gevallen van redelijke twijfel kan Onze Minister onderzoeken of aan de voorwaarden wordt voldaan. Het onderzoek geschiedt niet stelselmatig. Een beroep op de algemene middelen leidt niet zonder meer tot beëindiging van het rechtmatig verblijf.
2. Onverminderd de artikelen 8.22 en 8.23, eindigt het rechtmatig verblijf niet zolang de vreemdeling, bedoeld in artikel 8.7, eerste lid:
a. werknemer of zelfstandige is; of
b. naar Nederland is gekomen om werk te zoeken en hij kan bewijzen dat hij nog steeds werk zoekt en een reële kans op werk heeft.