ECLI:NL:RBDHA:2020:6123

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juli 2020
Publicatiedatum
7 juli 2020
Zaaknummer
AWB 20/1290
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning op basis van EU-recht en gezinshereniging

In deze zaak heeft eiser, een Somalische man, beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin zijn aanvraag voor een verblijfsdocument op basis van artikel 9 van de Vreemdelingenwet werd afgewezen. Eiser verblijft sinds februari 2019 in Nederland en heeft drie minderjarige Nederlandse kinderen. Hij stelt dat hij recht heeft op een verblijfsvergunning op grond van artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), in het licht van het arrest Chavez-Vilchez. De staatssecretaris heeft het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard, met de redenering dat de kinderen van eiser niet gedwongen worden de Europese Unie te verlaten, omdat eiser een verblijfsdocument uit Spanje heeft dat geldig was tot februari 2020.

Eiser heeft aangevoerd dat zijn verblijfsvergunning in Spanje inmiddels is verlopen en dat hij daarom geen rechtmatig verblijf meer heeft. Hij verwijst naar Spaanse wetgeving die bepaalt dat de subsidiaire beschermingsstatus eindigt wanneer men het Spaans grondgebied verlaat. De rechtbank oordeelt dat, hoewel de verblijfsvergunning van eiser in Spanje is verlopen, hij ten tijde van het bestreden besluit nog rechtmatig verblijf had. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de kinderen van eiser niet gedwongen worden de Unie te verlaten, omdat zij zich met eiser in Spanje kunnen vestigen.

De rechtbank wijst ook het beroep van eiser op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) af, omdat de afgifte van een verblijfsdocument op basis van artikel 9 van de Vreemdelingenwet geen verdergaande strekking heeft dan het bevestigen van rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager en is openbaar uitgesproken op 6 juli 2020.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 20/1290
V-nummer: [V-nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,
gemachtigde: mr. M.S. Yap,
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 23 januari 2020 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht is er geen zitting gehouden.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Somalische nationaliteit. Hij heeft drie minderjarige Nederlandse kinderen: [naam 2], [naam 3] en [naam 4] en stelt traditioneel gehuwd te zijn met hun moeder, [naam 5]. Eiser verblijft sinds 20 februari 2019 in Nederland en heeft op 30 april 2019 een aanvraag ingediend voor toetsing aan het EU-recht en verlening van een verblijfsdocument als bedoeld in artikel 9 van de Vw. [1] Hij stelt dat hij als derdelander-ouder een afgeleid verblijfsrecht heeft op grond van artikel 20 van het VWEU. [2] Verweerder heeft de aanvraag afgewezen. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser geen verblijfsrecht kan ontlenen aan artikel 20 van het VWEU en het arrest Chavez-Vilchez. [3] Bij weigering aan eiser een verblijfsrecht toe te kennen, zullen zijn kinderen niet gedwongen worden om de Europese Unie te verlaten. Eiser heeft namelijk een kopie van een verblijfsdocument uit Spanje overgelegd, dat geldig is tot 19 februari 2020.
3. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat zijn verblijfsvergunning in Spanje inmiddels is verlopen en dat verweerder er daarom niet van kan uitgaan dat eiser nog rechtmatig verblijf heeft in Spanje. Eiser verwijst daarbij naar Spaanse wetgeving [4] waarin is bepaald dat de subsidiaire beschermingsstatus eindigt indien men het Spaans grondgebied heeft verlaten en zich elders vestigt. Dit is een beëindigingsgrond die van rechtswege van toepassing is. Ook indien eiser nog wel rechtmatig verblijf in Spanje zou hebben, is vestiging in Spanje geen optie. Het enkele gegeven dat zijn vrouw en kinderen de Nederlandse nationaliteit hebben, maakt niet onverkort dat zij zich in Spanje kunnen vestigen. Tot slot doet eiser een beroep op artikel 3.6b van het Vb [5] en stelt dat verweerder in zijn geval had moeten toetsen aan artikel 8 van het EVRM. [6] De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat eiser ten tijde van het bestreden besluit nog rechtmatig verblijf had in Spanje. Verweerder heeft daarom op dat moment terecht geconcludeerd dat de kinderen van eiser niet worden gedwongen de Unie te verlaten als eiser geen verblijfsrecht krijgt. Zij kunnen zich dan immers met hem in Spanje vestigen. Dat daar voorwaarden aan verbonden zijn, betekent niet dat vestiging in Spanje niet mogelijk is. Eiser heeft niet aangetoond dat zijn gezinsleden niet aan die voorwaarden kunnen voldoen. Dat eisers verblijfsvergunning inmiddels is verlopen, kan gelet op de ex-tunc toets in beroep, niet bij de beoordeling betrokken worden. Overigens heeft verweerder er in het verweerschrift terecht op gewezen dat de verwijzing naar Spaanse wetgeving onvoldoende is om te concluderen dat eiser geen verblijfsrecht meer heeft in Spanje. Een daadwerkelijke bevestiging van de beëindiging van eisers verblijfsrecht van de Spaanse autoriteiten ontbreekt immers.
5. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat het beroep op artikel 8 van het EVRM niet kan slagen. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling [7] volgt dat de afgifte van een document als bedoeld in artikel 9 van de Vw geen verdere strekking heeft dan dat het bestaan van rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan wordt bevestigd. Een beroep op artikel 8 van het EVRM kan nooit leiden tot afgifte van het gevraagde document. Het beroep van eiser op de uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2019 [8] kan niet tot een ander oordeel leiden. Uit deze uitspraak volgt slechts dat verweerder in procedures zoals deze de bevoegdheid heeft om ambtshalve te beoordelen of een vreemdeling aanspraak heeft op een reguliere verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM en niet dat verweerder daartoe ook verplicht is. Als eiser zijn aanspraak op verblijf met het oog op artikel 8 van het EVRM beoordeeld wenst te zien, kan hij een daartoe strekkende aanvraag indienen. Verweerder heeft hem daar in het bestreden besluit al op gewezen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2020.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000
2.Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie
3.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 mei 2017, C-133/15
4.Ley 12/2009, de 30 de octubre, reguladora del derecho de asilo y de la protección subsidiaria, art. 43, eerste lid, onder b.
5.Vreemdelingenbesluit 2000
6.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
7.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 20 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:179