ECLI:NL:RBDHA:2020:6123
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verblijfsvergunning op basis van EU-recht en gezinshereniging
In deze zaak heeft eiser, een Somalische man, beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin zijn aanvraag voor een verblijfsdocument op basis van artikel 9 van de Vreemdelingenwet werd afgewezen. Eiser verblijft sinds februari 2019 in Nederland en heeft drie minderjarige Nederlandse kinderen. Hij stelt dat hij recht heeft op een verblijfsvergunning op grond van artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), in het licht van het arrest Chavez-Vilchez. De staatssecretaris heeft het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard, met de redenering dat de kinderen van eiser niet gedwongen worden de Europese Unie te verlaten, omdat eiser een verblijfsdocument uit Spanje heeft dat geldig was tot februari 2020.
Eiser heeft aangevoerd dat zijn verblijfsvergunning in Spanje inmiddels is verlopen en dat hij daarom geen rechtmatig verblijf meer heeft. Hij verwijst naar Spaanse wetgeving die bepaalt dat de subsidiaire beschermingsstatus eindigt wanneer men het Spaans grondgebied verlaat. De rechtbank oordeelt dat, hoewel de verblijfsvergunning van eiser in Spanje is verlopen, hij ten tijde van het bestreden besluit nog rechtmatig verblijf had. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de kinderen van eiser niet gedwongen worden de Unie te verlaten, omdat zij zich met eiser in Spanje kunnen vestigen.
De rechtbank wijst ook het beroep van eiser op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) af, omdat de afgifte van een verblijfsdocument op basis van artikel 9 van de Vreemdelingenwet geen verdergaande strekking heeft dan het bevestigen van rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager en is openbaar uitgesproken op 6 juli 2020.