ECLI:NL:RBDHA:2020:6121

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2020
Publicatiedatum
7 juli 2020
Zaaknummer
09/842035-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag en mishandeling met mes in Den Haag

Op 8 juli 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 6 februari 2019 in Den Haag meerdere steekpartijen heeft gepleegd. De verdachte heeft onder andere een jogger, [slachtoffer 1], aangevallen met een mes, wat resulteerde in ernstig letsel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag op [slachtoffer 1], mishandeling van [slachtoffer 2] en bedreiging van [slachtoffer 3]. De verdachte heeft niet meegewerkt aan psychologisch onderzoek, maar er zijn aanwijzingen voor een ernstige persoonlijkheidsstoornis. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar en terbeschikkingstelling met dwangverpleging opgelegd, gezien het gevaar voor de samenleving. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/842035-19
Datum uitspraak: 8 juli 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1977 in [geboorteplaats]
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Haaglanden, locatie PPC,
in Scheveningen.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 22 mei 2019, 17 juli 2019, 10 oktober 2019, 7 januari 2020, 2 april 2020 (alle pro forma) en 24 juni 2020 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie, mr. G.K. Schoep, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. R.A. Kaarls, naar voren is gebracht.
[slachtoffer 1] heeft zich in deze strafzaak als benadeelde partij gevoegd. Hij werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. F.J.W. Uijen.
[slachtoffer 2] heeft zich in deze strafzaak als benadeelde partij gevoegd. Hij werd ter terechtzitting bijgestaan door mr. N.B. Genemans.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 06 februari 2019 te ‘s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [slachtoffer 1] van het leven te beroven, opzettelijk met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althans één maal heeft gestoken
en/of gesnedenin het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam van de zich in zijn, verdachte’s, nabijheid bevindende [slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 06 februari 2019 te ‘s-Gravenhage aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel,
te weten:
  • geheel en/of gedeeltelijk doorsneden pezen ter hoogte van de pols op de rechterarm en/of
  • een geheel of gedeeltelijk doorsneden duim aan de linkerhand en/of
  • een blijvend ontsierend litteken op de neus en/of het voorhoofd
heeft toegebracht door meermalen, althans eenmaal met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 1] te steken
en/of te snijden;
2.
hij op 06 februari 2019 te ‘s-Gravenhage [slachtoffer 2] heeft mishandeld door met een mes in de arm van die [slachtoffer 2] te steken;
3.
hij op of omstreeks 06 februari 2019 te ’s-Gravenhage [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door (met opgeheven arm) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp op die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 4] af te lopen en/of een mes in de richting van die, zich in de nabijheid van verdachte bevindende, [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] te houden, althans die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 4] een mes te tonen.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Op 6 februari 2019 hebben kort na elkaar vier incidenten plaatsgevonden in Den Haag: twee steekpartijen en twee bedreigingen met een mes. Blijkens de aangiften kwamen deze incidenten uit het niets en was de dader voor de aangevers een onbekende.
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of de verdachte deze feiten heeft gepleegd. Hij heeft zich op zijn zwijgrecht beroepen dan wel verklaard dat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, overeenkomstig zijn op schrift gestelde requisitoir, gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten, met uitzondering van de onder 3 ten laste gelegde bedreiging van [slachtoffer 4] .
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, overeenkomstig zijn pleitnota, op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de feiten 1 primair en 2. Hij heeft ook vrijspraak verzocht voor de bedreiging van aangever [slachtoffer 4] zoals ten laste gelegd onder 3.
Op specifieke standpunten van de verdediging zal – voor zover relevant – hierna worden ingegaan.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Is de verdachte de dader?
De rechtbank stelt vast dat het dossier met betrekking tot de zaken [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] geen forensisch-technisch bewijs bevat waaruit blijkt dat de verdachte hierbij betrokken was, maar dat er wel andere feiten en omstandigheden zijn die daarop wijzen. In dit verband overweegt zij het volgende.
Tijdlijn
De politie heeft onderzoek gedaan naar het tijdsbestek waarin de vier incidenten op 6 februari 2019 hebben plaatsgevonden en de overeenkomsten daartussen. Uit dat onderzoek blijkt dat de afstand van de eerste tot de vierde plaats delict 4,4 kilometer is. In wandeltempo legt men die afstand in ongeveer 56 minuten af. De incidenten hebben plaatsgevonden tussen (ongeveer) 18.55 uur en 19.30 uur. [2]
Signalementen
Alle vier de aangevers hebben een signalement van de dader opgegeven.
Aangever [slachtoffer 1] vermeldde het volgende over de dader:
  • tussen de 185 en 190 centimeter lang;
  • blank;
  • stevig postuur;
  • droeg een gebreide pet of muts;
  • zwarte driekwartbroek;
  • kisten;
  • donkere jas;
  • geen baard en snor.
Op camerabeelden waarop het desbetreffende incident deels te zien is, zag de verbalisant dat op 6 februari 2019 om 19.00.56 uur een blanke man met zwarte kisten, een donkere korte broek, blote benen en een zwarte jas, achter een man in sportkleding aan liep. [4]
Aangever [slachtoffer 2] vermeldde het volgende over de dader:
  • blanke huidskleur;
  • ongeveer 1.80 meter lang;
  • geen gezichtsbeharing;
  • normaal postuur, ietsje breed bij de schouders;
  • donkere muts;
  • lange haren tot ongeveer de schouder;
  • vrij licht haar, in ieder geval niet donker, dus van bruin tot blond;
  • donkere stevige jas, tot de heup.
Aangever [slachtoffer 4] vermeldde het volgende over de dader:
  • iets minder dan 1.90 meter lang;
  • zwarte hoody over zijn hoofd;
  • blank;
  • donkere broek tot net over de knie.
  • leek op de acteur [naam acteur] uit de serie “ [naam serie] .
Op zitting heeft de rechtbank twee foto’s van deze acteur bekeken en waargenomen dat er onder andere qua haardracht, vorm van het gezicht (kin), en wenkbrauwen een duidelijke gelijkenis is tussen deze acteur en de foto van de verdachte op pagina 140 van het dossier. [7]
Aangever [slachtoffer 3] vermeldde het volgende over de dader:
  • normaal postuur;
  • blanke huidskleur;
  • ongeveer 1.90 meter lang;
  • donker haar, dat onder een pet vandaan kwam;
  • droeg een donkere baseballpet;
  • donkergekleurde jas met een capuchon (die hij over zijn pet droeg);
  • donkerkleurige korte broek tot net over de knie;
  • donkergekleurde schoen, een hoog model (als militaire kisten).
Op beelden van een camera die zich bevindt aan de [adres] in Den Haag, vlak bij de plek waar het incident met aangever [slachtoffer 3] plaatsvond, zag een verbalisant dat om 19.37:56 uur een man in snel tempo langs de tabaksshop liep. Hij droeg een korte broek, een donkere pet en zwarte laarzen. [9]
Tussenconclusie van de rechtbank
Met signalementen moet behoedzaam worden omgegaan. De vier signalementen komen echter op belangrijke punten overeen en worden ondersteund door camerabeelden. De rechtbank merkt ze daarom aan als betrouwbaar. Gemeenschappelijke kenmerken zijn: een blanke man, tussen de 1.80 en 1.90 meter lang, met haar tot op zijn schouders, die iets op zijn hoofd droeg en een korte broek en kisten/donkere hoge schoenen aan had.
De rechtbank merkt op dat de verdachte, zoals hierna zal blijken, rechtstreeks aan het eerste incident ( [slachtoffer 1] ) en het laatste incident ( [slachtoffer 3] ) gekoppeld kan worden. Bij het eerste incident heeft hij gestoken met een mes, bij de overige drie incidenten zou eveneens zijn gestoken dan wel gedreigd met een mes. De tijdlijn komt overeen, aangezien de verdachte op camerabeelden is waargenomen terwijl hij “met versnelde stap” liep en zich dus sneller verplaatste dan in een wandeltempo.
Op basis van de genoemde feiten en omstandigheden gaat de rechtbank er van uit dat de verdachte ook betrokken was bij de incidenten jegens de aangevers [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] . De omstandigheid dat laatstgenoemde niet expliciet heeft benoemd dat de verdachte een korte broek en kisten aan had, doet daar niet aan af. Het was immers donker en het fietspad was niet goed verlicht, de dader stond plotseling voor hem en het incident heeft hooguit enkele minuten geduurd. Naar het oordeel van de rechtbank kan redelijkerwijs worden uitgesloten dat een ander dan de verdachte bij deze incidenten betrokken was.
Feit 1 primair - poging tot doodslag van [slachtoffer 1]
De verklaring van de aangever [slachtoffer 1]
) heeft verklaard dat hij op 6 februari 2019 rond 18.55 uur aan het hardlopen was op de [straatnaam] in de richting van Scheveningen. Hij zag een man voor hem op het trottoir lopen in dezelfde richting als hijzelf. De man liep met versnelde pas. [slachtoffer 1] wilde hem inhalen, dus hij week een stuk uit naar rechts. Drie seconden nadat [slachtoffer 1] de man had gepasseerd, voelde hij een harde vuistslag op de achterkant van zijn hoofd. Hij viel voorover op het fietspad, maar is direct opgestaan en weggerend in de richting van Scheveningen. Hij keek tijdens het wegrennen achterom en zag dat de man achter hem aan kwam rennen. [slachtoffer 1] rende de [straatnaam] in. Plotseling stond de man tegenover hem en stak met iets in zijn rechterhand in de richting van [slachtoffer 1] ’ ogen. [slachtoffer 1] probeerde de rechterhand van de man te ontwijken, maar viel hierbij op de grond. De man ging op [slachtoffer 1] zitten en probeerde hem in bedwang te houden. [slachtoffer 1] zag dat de man met zijn rechterhand weer in de richting van zijn hoofd stak.
zag dat de man uiteindelijk opstond. Hij zag en voelde dat de man met zijn rechterbeen tegen de linkerzijkant van [slachtoffer 1] schopte. De man is vervolgens weggelopen in de richting van de [straatnaam] en linksaf de richting van Scheveningen ingeslagen.
is op 7 februari 2019 in het [naam ziekenhuis] geopereerd aan zijn verwondingen. De arts heeft tegen hem gezegd dat ze het volgende hadden gedaan:
  • neus gehecht, omdat onder andere het kraakbeen kapot was;
  • het gat in de duim groter gemaakt, omdat de pees kapot was. De pees hebben ze weer aan elkaar gemaakt en vervolgens is de duim gehecht en gespalkt;
  • onder de duim gehecht;
  • achterhoofd gehecht;
  • voor de rest zijn de schaafwonden en kleine sneetjes behandeld.
Medische informatie
Uit een geneeskundige verklaring van 12 december 2019 blijkt dat [slachtoffer 1] is onderzocht en dat bij hem het volgende letsel is geconstateerd:
“Bij eerste contact herstellend van letsel en chirurgisch ingrijpen. Wond neus (herstellend), li duim in spalk, r. pols in verband. Bloeduitstortingen onderarmen.
Is er sprake van uitwendig bloedverlies?
Ernstig? Ja
Psychische stoornissen? Ja, posttraumatisch.
(…)
Functie R arm en L duim heden nog niet goed. Is nog onder behandeling psycholoog.” [11]
In beslag genomen goederen
Op 7 februari 2019 heeft de politie het huis van de verdachte aan de [adres] in Den Haag doorzocht en - onder meer - de volgende goederen in beslag genomen.
In de woonkamer:
1 paar handschoenen.
In de keuken:
2 messen. [12]
Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut
Het Nederlands Forensisch Instituut heeft onderzoek gedaan aan de aangetroffen handschoenen en één van de messen uit de woning op de aanwezigheid van bloed en DNA. Daaruit blijkt het volgende:
Handschoenen:
  • in de bloedsporen op beide handschoenen is het DNA-profiel van [slachtoffer 1] aangetroffen. De kans is kleiner dan één op één miljard dat het van iemand anders is dan [slachtoffer 1] ;
  • in een bloedspoor is het DNA-mengprofiel van minimaal twee personen aangetroffen: het DNA-hoofdprofiel van [slachtoffer 1] en DNA-nevenkenmerken van de verdachte. De kans is kleiner dan één op één miljard dat van het iemand anders is dan [slachtoffer 1] ;
  • op de binnenzijde van een handschoen is het DNA-profiel van de verdachte aangetroffen. De kans dat het van iemand anders is, is kleiner dan één op één miljard.
Mes:
  • op het heft is een DNA-mengprofiel van minimaal 2 personen, [slachtoffer 1] en de verdachte, aangetroffen;
  • in bloedsporen aan de achterzijde van het heft is het DNA-profiel van [slachtoffer 1] aangetroffen. De kans is kleiner dan één op één miljard dat van het iemand anders is dan [slachtoffer 1] ;
  • in een bloedspoor op het koord is het DNA-mengprofiel van minimaal twee personen aangetroffen: het DNA-hoofdprofiel van [slachtoffer 1] en DNA-nevenkenmerken van de verdachte. De kans is kleiner dan één op eén miljard dat het iemand anders is dan van [slachtoffer 1] .
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op [slachtoffer 1] . Zij leidt uit het voorgaande af dat de verdachte heeft ingestoken in het gezicht van [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] is hierdoor op de grond gevallen. Terwijl [slachtoffer 1] op de grond lag en de verdachte bovenop hem zat, heeft de verdachte meermalen met een mes in de richting van [slachtoffer 1] ’ gezicht en lichaam gestoken en gesneden. Hierbij is [slachtoffer 1] in zijn gezicht en in zijn hand en pols geraakt. Als gevolg hiervan heeft hij aan zijn neus, hand en pols letsel opgelopen.
Uit de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van de verdachte kan naar het oordeel van de rechtbank het opzet op het doden van [slachtoffer 1] worden afgeleid. Het op korte afstand met een mes in het gezicht van een persoon steken levert naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans op dat die persoon dodelijk verwond wordt. Het hoofd, de (nabijgelegen) hals en ook de polsen vormen kwetsbare onderdelen van het menselijk lichaam. De verdachte heeft, door aldus te handelen, die aanmerkelijke kans ook bewust aanvaard. Dit geldt temeer aangezien de verdachte in het wilde weg met kracht op [slachtoffer 1] heeft ingestoken. Dit blijkt ook uit het ernstige en vermoedelijk blijvende letsel dat [slachtoffer 1] hieraan heeft overhouden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] .
De rechtbank acht op grond van vorenstaande bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich op 6 februari 2019 heeft schuldig gemaakt aan poging tot doodslag van [slachtoffer 1] , zoals onder 1 primair ten laste gelegd.
Feit 2 - Mishandeling van [slachtoffer 2]
De verklaring van de aangever [slachtoffer 2]
heeft verklaard dat hij op 6 februari 2019 met zijn zusje [getuige 1] rond 19.05 uur over de [straatnaam] naar de [straatnaam] in de richting van de [straatnaam] fietste. Na 5 minuten fietsen besloten [slachtoffer 2] en [getuige 1] te ruilen van fiets. Ze waren gestopt op de rand van het fietspad in de berm. [slachtoffer 2] zag een man aankomen, toen die een meter van hem vandaan was. De man zette iets op de voorband van de fiets van [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] zag dat het een mes was. [slachtoffer 2] zei: “Niet doen” of zoiets. De man stak toen opeens in de rechter onderarm van [slachtoffer 2] .
Thuis aangekomen zag [slachtoffer 2] dat hij een enorme bloedvlek op zijn trui had zitten en dat de huid helemaal open lag. Hij zag vlees en vetbolletjes. In het ziekenhuis heeft hij 6 hechtingen gekregen.
Hij had een snee van links naar rechts van ongeveer 3,5 centimeter. [15]
Getuige [getuige 1]
Op 9 februari 2019 heeft het zusje van [slachtoffer 2] , [getuige 1] , een getuigenverklaring afgelegd. Zij heeft verklaard dat zij samen met haar broer (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2] ) aan het fietsen was en dat ze stopten om van fiets te wisselen. [getuige 1] zag opeens een man binnen een meter afstand voor [slachtoffer 2] staan. Ze zag dat de man een mes in zijn handen had en met het mes de voorband van de fiets van [slachtoffer 2] lek wilde steken. [getuige 1] zag dat het niet lukte en hoorde [slachtoffer 2] tegen de man zeggen: “Waarom doet u dat?” Ze zag dat de man vervolgens een beweging maakte met het mes en hiermee de onderarm van [slachtoffer 2] stak. [16]
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht op grond van vorenstaande bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de man is die zich op 6 februari 2019 schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van [slachtoffer 2] door hem met een mes in zijn arm te steken.
Feit 3 - Bedreiging van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3]
Bedreiging van [slachtoffer 4]
Vrijspraak voor bedreiging van [slachtoffer 4]
De rechtbank is het met de officier van justitie en de raadsman eens dat onduidelijk is waarmee de verdachte aangever [slachtoffer 4] precies heeft gedreigd. [slachtoffer 4] heeft beschreven dat het iets groens was, maar hij kon doordat het donker was niet goed zien wat precies. De rechtbank kan daardoor niet vaststellen dat de verdachte een mes heeft getoond aan [slachtoffer 4] , zodat de verdachte partieel zal worden vrijgesproken van feit 3.
Bedreiging van [slachtoffer 3]
De verklaring van de aangever [slachtoffer 3]
heeft verklaard dat hij op 6 februari 2018 (de rechtbank begrijpt: 2019) rond 19:35 uur op de [straatnaam] in Den Haag op het trottoir liep. Hij voelde dat iemand tegen hem opbotste, want hij voelde een klap tegen zijn linkerschouder. Hij zag dat het een man was. Die man keek hem aan. Hij had een mes in zijn handen en wees met de punt in de richting van [slachtoffer 3] . De man deed een stap in zijn richting. [slachtoffer 3] was bang dat de man hem ging steken, en om dat te voorkomen sloeg hij hem met zijn paraplu op het hoofd. Hij is vervolgens de sigarenwinkel verderop ingelopen. De eigenaar [getuige 2] was in de winkel aan het werk en die herkende de man die [slachtoffer 3] had aangevallen als iemand uit de buurt.
heeft verder verklaard dat de politie op 7 februari 2019 een man heeft aangehouden die hij herkende als de man die hem had aangevallen. [17]
Getuige [getuige 2]
Op 10 februari 2019 heeft [getuige 2] (de rechtbank begrijpt: voornoemde [getuige 2] ) verklaard dat op 6 februari 2019 ongeveer rond 19.15/19.30 uur een man zijn winkel in rende en vertelde dat hij was aangevallen met een mes. [getuige 2] is met de man (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 3] ) naar buiten gelopen en heeft gevraagd of hij kon aanwijzen wie het was. [getuige 2] zag een man de [straatnaam] in lopen en [slachtoffer 3] zei dat die man de dader was. [getuige 2] herkende deze man, want hij zag hem op een normale dag vier keer. [getuige 2] omschreef de man als een blanke man met donkerblond haar tot in zijn nek, vrij stevig, ongeveer 1.80 meter lang, opvallend gekleed in een zwart jackje, een short en een pet. Opvallend is dat hij altijd legerkisten draagt.
[getuige 2] heeft de verdachte aangewezen aan de agenten. [18]
Een verbalisant heeft op 7 februari 2019 aan getuige [getuige 2] een foto van de verdachte getoond. [getuige 2] heeft bevestigd dat dit de desbetreffende persoon was. [19]
Aanhouding
De verdachte is vervolgens door de politie op 7 februari 2019 aangehouden. [20]
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht op grond van vorenstaande bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich op 6 februari 2019 heeft schuldig gemaakt aan bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling van [slachtoffer 3] .
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
1. primair
op 06 februari 2019 te ‘s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, opzettelijk met een mes meermalen heeft gestoken en/of gesneden in het gezicht en het hoofd en het lichaam van de zich in zijn, verdachtes, nabijheid bevindende [slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 06 februari 2019 te ‘s-Gravenhage [slachtoffer 2] heeft mishandeld door met een mes in de arm van die [slachtoffer 2] te steken;
3.
op 06 februari 2019 te ’s-Gravenhage [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een mes in de richting van die, zich in de nabijheid van verdachte bevindende, [slachtoffer 3] te houden.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte heeft niet meegewerkt aan het opmaken van Pro-Justitiarapportages en ook aan het onderzoek in het Pieter Baan Centrum (hierna: het PBC) heeft de verdachte zijn medewerking grotendeels onthouden. Er ligt dan ook geen gedragskundig advies waarin vastgesteld wordt of en zo ja, welke stoornissen bij de verdachte aanwezig zijn, of deze stoornissen ook ten tijde van het plegen van onderhavige delicten aanwezig waren, of er een relatie bestaat tussen de stoornissen en de delicten en waarin gelet daarop wordt geadviseerd over de mate waarin de gepleegde feiten aan de verdachte kunnen worden toegerekend. De verdachte is echter wel geobserveerd in het PBC. In het rapport van 24 februari 2020 rapporteren klinisch psycholoog B.H. Boer en psychiater M. Fluit dat bij de verdachte in elk geval ernstige psychopathologie aanwezig is, die het beste past bij een schizotypische persoonlijkheidsstoornis. Het hoofdkenmerk van een schizotypische persoonlijkheidsstoornis is een breed patroon van sociale en interpersoonlijke tekortkomingen, gekenmerkt door acuut gevoeld ongemak bij en een verminderd vermogen tot het hebben van hechte relaties, en cognitieve of perceptuele vertekeningen en excentriciteit in het gedrag. Ook elementen van een schizofreniespectrumstoornis of een autismespectrumstoornis vallen te overwegen met mogelijke aanwezigheid van een complottheorie als onderdeel van een van voornoemde stoornissen. Er wordt melding gemaakt van de eigenaardige overtuigingen van de verdachte, waaronder mogelijk paranoïde en betrekkingsideeën, zijn eigenaardige manier van spreken, zijn inadequate affect, zijn aparte uiterlijk en zijn sociale teruggetrokkenheid bij een positief zelfbeeld. Er zijn aanwijzingen voor paranoïde waandenken en grootheidsideeën. De deskundigen hebben geconcludeerd dat er bij de verdachte al jaren geleidelijk toenemend sprake is van een psychische stoornis (passend in het beeld van een schizotypische persoonlijkheidsstoornis), met uitval op allerhande deelgebieden tot gevolg, zoals werk en relaties.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het voorgaande en hoewel er geen volwaardige diagnose gesteld kan worden, er van uit gegaan moet worden dat er bij de verdachte een ernstige persoonlijkheidsstoornis bestaat. Gelet op het duurzame karakter van een dergelijke stoornis, de aard van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder de verdachte deze heeft begaan, acht de rechtbank een verband tussen de bewezen verklaarde feiten en de bij de verdachte bestaande stoornis eveneens aannemelijk. Om deze reden acht de rechtbank de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar. Dit betekent dat de verdachte strafbaar is voor de door hem gepleegde feiten.

6.Oplegging van straf en maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, en dat aan de verdachte de (ongemaximeerde) maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging wordt opgelegd. Hij heeft subsidiair gevorderd dat een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft benadrukt dat de verdachte bereid is mee te werken aan bijzondere voorwaarden in het kader van een voorwaardelijk strafdeel; eventueel is oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden een optie.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en zijn gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich op 6 februari 2019 schuldig gemaakt aan verschillende strafbare feiten, waarbij hij in korte tijd willekeurige voorbijgangers heeft aangevallen met een mes dan wel daarmee heeft bedreigd.
De verdachte heeft zich ten eerste schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op aangever [slachtoffer 1] . Terwijl die een rondje aan het hardlopen was, werd hij uit het niets door de verdachte geslagen, achtervolgd en met een mes meermaals in zijn gezicht, hand en pols gestoken en gesneden. Hij heeft het overleefd, maar voor hetzelfde geld was dit fataal afgelopen. [slachtoffer 1] heeft door het handelen van de verdachte ernstig letsel opgelopen, waardoor met name het functioneren van zijn handen nog steeds, en misschien wel blijvend, ernstig is beperkt. Anderhalf jaar na het incident is hij nog altijd niet in staat om te werken. Zijn wereld is heel klein geworden. Onlangs is hij opnieuw geopereerd. Hij heeft ook een post-traumatische stress-stoornis opgelopen door het gebeurde. Behalve voor hem heeft het incident ook voor zijn gezin grote gevolgen gehad. In een uitvoerige slachtofferverklaring, die ter zitting is voorgelezen, is dit alles door [slachtoffer 1] toegelicht.
De verdachte heeft zich ten tweede schuldig gemaakt aan een mishandeling. Hij heeft aangever [slachtoffer 2] , een destijds 17-jarige jongen, zonder enige aanleiding met een mes in de arm gestoken. Het zusje van [slachtoffer 2] , toen 13 jaar oud, was daarbij aanwezig. [slachtoffer 2] heeft door de mishandeling letsel aan zijn arm opgelopen. Logischerwijs heeft dit voorval diepe indruk op beiden gemaakt. Dat blijkt ook uit de slachtofferverklaring die door [slachtoffer 2] is voorgelezen op de zitting van 24 juni 2020.
De verdachte heeft zich ten derde schuldig gemaakt aan bedreiging. Hij heeft [slachtoffer 3] bedreigd met een mes en deze is daar erg van geschrokken.
Al deze feiten hebben zonder enige aanleiding plaatsgevonden en zijn gepleegd tegen willekeurige voorbijgangers. Dergelijke gebeurtenissen leiden tot maatschappelijke onrust en angst. De verdachte heeft geen openheid van zaken gegeven. De rechtbank neemt hem dit alles erg kwalijk.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het blanco strafblad van de verdachte van 26 mei 2020.
De rechtbank heeft acht geslagen op diverse rapportages over de verdachte.
Aan het Pro-Justitiarapport (psychiatrisch) van 2 april 2019 van psychiater dr. B.A. Blansjaar heeft de verdachte niet meegewerkt. Om die reden heeft de psychiater de onderzoeksvragen niet volledig kunnen beantwoorden. De verdachte heeft ook niet meegewerkt aan het Pro-Justitiarapport (psychologisch) van 9 april 2019 van psycholoog NIP/BIG drs. J.J. van der Weele. Ook hij heeft de onderzoeksvragen niet volledig kunnen beantwoorden. Beiden adviseerden gezien de aard en ernst van de feiten klinische observatie van de verdachte, bijvoorbeeld bij de weigerafdeling van het PBC.
De reclassering heeft in haar advies van 10 april 2019 ook geadviseerd tot nader onderzoek, bij voorkeur middels een klinische observatie.
Klinisch psycholoog B.H. Boer en psychiater M. Fluit hebben, zoals vermeld onder 5, een rapport geschreven, gedateerd 24 april 2020. Daaruit blijkt kort gezegd dat er bij de verdachte sprake is van ernstige psychopathologie, vermoedelijk in de vorm van een schizotypische persoonlijkheidsstoornis.
De reclassering schrijft in een rapport over de verdachte van 12 maart 2020 dat het risico op recidive niet kan worden beoordeeld. De verdachte heeft zijn medewerking aan de nodige onderzoeken geweigerd en daardoor heeft de reclassering onvoldoende informatie om tot een weloverwogen strafadvies te komen. De verdachte heeft geen inzicht gegeven in hetgeen hem is ten laste gelegd, waardoor de reclassering geen mogelijkheden ziet om hem te begeleiden in het kader van een meldplicht als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf of de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden. Bij oplegging van een gevangenisstraf zal de verdachte na zijn detentietermijn onbehandeld terugkeren in de maatschappij. Dit kan betekenen dat de kans op recidive niet verminderd is, met alle risico’s van dien. De reclassering geeft de rechtbank in overweging dat, indien de ernst van de feiten het toelaat, de verdachte in het kader van een maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging nader geobserveerd en (diagnostisch) onderzocht kan worden zodat eventueel alsnog een passende behandeling kan worden geboden en een resocialisatietraject kan worden vormgegeven.
Straf en/of maatregel?
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de zaak van de verdachte moet worden afgedaan met een gevangenisstraf, of dat er aanleiding is om de verdachte (eventueel daarnaast) een strafrechtelijke maatregel, zoals terbeschikkingstelling, al of niet met dwangverpleging, op te leggen.
Om de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS) te kunnen opleggen dient, op grond van het eerste lid van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), de vraag te worden beantwoord of bij de verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond (sub 1), alsmede of de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eist (sub 2). Voorts is volgens de wet voor een last tot terbeschikkingstelling een advies van twee gedragsdeskundigen, waaronder een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht, vereist.
Uit alle hiervoor besproken rapportages blijkt dat de verdachte een weigerende observandus is in de zin van artikel 37a, vierde lid, Sr. Op grond van deze bepaling kan ook aan een weigerende observandus de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging worden opgelegd. De eis van een (volwaardig) multidisciplinair onderzoek als bedoeld in artikel 37a, derde lid, Sr vervalt in dat geval. Ook dan blijft evenwel vereist dat wordt vastgesteld dat bij de verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens ten tijde van het plegen van het feit. Zonder die vaststelling is oplegging van de maatregel van TBS niet mogelijk. Het is aan de rechter die over de feiten oordeelt om die vaststelling te doen. De rechter zal zich daarbij in zeer sterke mate moeten laten leiden door de bevindingen en conclusies van de gedragsdeskundigen, maar als de gedragsdeskundigen aan de grenzen komen van wat zij vanuit hun wetenschap kunnen verantwoorden, moet hij uiteindelijk oordelen of een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens aanwezig was. Voor zijn beslissing dient de rechter dan wel voldoende steun te vinden in hetgeen gedragsdeskundigen zo mogelijk wél hebben kunnen vaststellen en hetgeen de rechter verder aan feiten en omstandigheden is gebleken met betrekking tot de persoon van de verdachte.
Gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens?
De rechtbank hecht voor de beantwoording van de vraag of bij de verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens, in het bijzonder waarde aan het hiervoor genoemde rapport van het PBC van 24 februari 2020. Hoewel de verdachte aan het onderzoek in het PBC niet heeft willen meewerken, blijkt uit het rapport van de twee deskundigen wel dat er bij de verdachte sprake is van ernstige psychopathologie, vermoedelijk persoonlijkheidsproblematiek, passend in het beeld van een schizotypische persoonlijkheidsstoornis. Gezien de weigerende houding van de verdachte konden de deskundigen niet komen tot een definitieve diagnose.
Gelet op het rapport van de deskundigen van het PBC is naar het oordeel van de rechtbank - zoals ook hiervoor onder 5 bij de bespreking van de strafbaarheid van de verdachte is overwogen - het bestaan van een persoonlijkheidsstoornis bij de verdachte in voldoende mate aannemelijk geworden. Een dergelijke stoornis is naar zijn aard duurzaam. Dit brengt mee dat de rechtbank concludeert dat bij de verdachte, ten tijde van alle bewezen verklaarde feiten, sprake was van een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, waarbij er aanwijzingen zijn dat deze bestaat uit een schizotypische persoonlijkheidsstoornis.
Recidiverisico?
De reclassering heeft het recidiverisico niet kunnen beoordelen, gelet op de niet-meewerkende houding van de verdachte. Wel wordt opgemerkt dat het recidiverisico niet afneemt als hij niet wordt behandeld.
De bewezen verklaarde feiten zijn deels zeer gewelddadig van aard en blijkens het blanco strafblad van de verdachte en de aangiften kwamen ze uit het niets. Het gaat om meerdere incidenten binnen iets meer dan een half uur jegens toevallige passanten. Dit baart de rechtbank grote zorgen. Daar komt bij dat het de verdachte aan ieder ziektebesef of ziekte-inzicht ontbreekt. Hij neemt ook geen enkele verantwoordelijkheid. Dit alles maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de kans op recidive zonder behandeling hoog is.
Conclusie
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de stoornis van de verdachte en het daaruit voortkomende recidiverisico zodanig dat het vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord is om de verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. Gelet op het rapport van de reclassering van 12 maart 2020 en de houding van de verdachte heeft de rechtbank geen enkel aanknopingspunt voor het opleggen van een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden. Ook ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor het opleggen van een TBS met voorwaarden. De verdachte heeft geen ziekte-inzicht; hij vindt dat hij niet geholpen hoeft te worden. De toezegging van de verdachte ter zitting dat hij bereid is om mee te werken aan bijzondere voorwaarden dan wel aan een TBS met voorwaarden lijkt te zijn ingegeven door de wens om oplegging van onvoorwaardelijke TBS te voorkomen en overtuigt de rechtbank daarom niet, verdachtes houding voorafgaand aan de totstandkoming van het advies in aanmerking genomen. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er een grote kans dat de verdachte zich als puntje bij paaltje komt aan op te leggen voorwaarden zal onttrekken.
De rechtbank ziet dan ook geen andere mogelijkheid dan de terbeschikkingstelling van de verdachte te gelasten en daarbij te bepalen dat hij van overheidswege wordt verpleegd. Zij merkt hierbij op dat het door de verdachte onder 1 primair begane feit een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld en dat voor feit 3 geldt dat bedreiging expliciet in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder ten tweede Sr is vermeld als een feit waarvoor – hoewel daarvoor een lager stafmaximum geldt – TBS kan worden opgelegd. Voor mishandeling (feit 2) kan dat niet.
De rechtbank is verder van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de oplegging van deze maatregel eist. Het veiligheidsrisico is, zoals hiervoor overwogen, niet op een andere manier af te wenden. Nu de TBS-maatregel zal worden opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar hebben veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, is sprake van een ongemaximeerde TBS als bedoeld in artikel 38e Sr en kan de totale duur van de op te leggen maatregel om die reden een periode van vier jaar te boven gaan. De rechtbank ziet geen aanleiding om een advies te geven over het tijdstip waarop de TBS met dwangverpleging dient aan te vangen, zoals bedoeld in artikel 37b Sr.
Onder 5 heeft de rechtbank reeds geoordeeld dat zij de bewezen verklaarde feiten de verdachte verminderd toerekent, maar dat dus zijn strafbaarheid niet geheel uitgesloten is. De rechtbank is derhalve van oordeel dat aan de verdachte, naast voornoemde maatregel, ook een onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd. Wat betreft de hoogte van de op te leggen straf heeft zij aansluiting gezocht bij de voor de rechtbank geldende LOVS-oriëntatiepunten alsmede bij straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. De ernst van de feiten rechtvaardigen een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De rechtbank acht echter gezien de verminderde toerekening van de feiten aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren passend en geboden.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatrel

[slachtoffer 1] , ter zitting vertegenwoordigd door zijn raadsvrouw mr. F.J.W. Uijen, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 139.319,57. Mr. Uijen heeft verzocht dit bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Dit bedrag bestaat uit € 104.319,57 aan materiële schade en € 35.000,- aan immateriële schade.
[slachtoffer 2] , bijgestaan door zijn raadsman mr. N.B. Genemans, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 3.122,-. Mr. Genemans heeft verzocht dit bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Dit bedrag bestaat uit € 122,- aan materiële schade en € 3.000,- aan immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
Benadeelde [slachtoffer 1]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 118.834,57 inclusief de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie heeft voorts geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij voor het overige.
Benadeelde [slachtoffer 2]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering inclusief de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
Benadeelde [slachtoffer 1]
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De raadsman heeft, voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, een groot deel van de posten betwist en verzocht om niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij voor het overige. Verder heeft hij opgemerkt dat toewijzing van de schadevergoedingsmaatregel in zal houden dat zijn cliënt zeker in gijzeling zal worden genomen.
Benadeelde [slachtoffer 2]
De raadsman heeft geen opmerkingen gemaakt omtrent de toewijsbaarheid van de vordering, maar verzocht om de immateriële schade te matigen met verwijzing naar de letselschadelijst.
7.3
Het standpunt van de benadeelde partij
Benadeelde [slachtoffer 1]
De raadsvrouw van de benadeelde partij heeft ter terechtzitting de vordering toegelicht en gepersisteerd bij de ingediende vordering.
Benaldeelde [slachtoffer 2]
De raadsman van de benadeelde partij heeft ter terechtzitting de vordering toegelicht en gepersisteerd bij de ingediende vordering.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Algemene overweging vooraf over oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet in wat de raadsman heeft aangevoerd over oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de daarbij behorende gijzeling geen aanleiding om op voorhand af te zien van oplegging daarvan.
Benadeelde [slachtoffer 1]
Algemene overweging over de ingediende vordering
Het is duidelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden, die rechtstreeks voortkomt uit het onder 1 primair bewezen verklaarde feit.
De rechtbank stelt vast dat de vordering ten aanzien van een deel van de gevorderde kosten zo omvangrijk en ingewikkeld is dat de behandeling van dat deel van de vordering een nader juridisch debat vereist, al dan niet met onderbouwing door middel van schriftelijke stukken of verklaringen van getuigen/deskundigen. Het voeren van een civielrechtelijk debat zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in delen van de vordering en bepalen dat de benadeelde partij die slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De rechtbank zal hierna voor iedere schadepost motiveren welke voor toewijzing vatbaar zijn en welke niet.
Materiële schade
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de posten:
- eigen bijdrage fysiotherapeutische behandeling,
- medicijnen,
- kosten verzorging door partner en
- verlies zelfwerkzaamheid en kleding
is namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 1 primair bewezen verklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag. Dit is een bedrag van € 26,50 + € 97,86 + € 1.340,- + € 1.118,47 + € 500,- = totaal € 3.082,83.
De overige posten zijn namens de verdachte (gemotiveerd) betwist. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
De posten:
- medische hulpmiddelen,
- andere medische hulpmiddelen,
- behandelingen psycholoog
- eigen risico 2020 en
- de parkeerkosten
zijn namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Dit betreft een bedrag van € 83,- + € 76,80 + € 2.792,66 + € 385,- + € 273,70 = totaal € 3.611,16.
Het vollopen van het eigen risico in 2019 ten bedrage van € 385,- ten gevolge van het onder feit 1 gepleegde feit is namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd.
De fietsaanpassing is tot een bedrag dat in redelijkheid wordt begroot op € 1.800,- namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. De vermelde onderhoudsbeurt is geen schade als gevolg van het onder 1 primair bewezen verklaarde feit. De rechtbank zal de benadeelde partij in deze post voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de gevorderde reiskosten als volgt. Uit het overzichtsarrest van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2019:793) volgt dat reiskosten naar een zitting niet voor vergoeding als proceskosten in aanmerking komen in het geval de benadeelde partij wordt bijgestaan door een advocaat. De rechtbank zal dus de gevorderde kosten voor de pro-formazittingen (900 km x 0,26 per km = € 234,-) van het toe te wijzen bedrag aftrekken. De rechtbank is van oordeel dat de reiskosten tot een bedrag van € 804,96 voldoende zijn onderbouwd. De vordering wordt voor het meerdere afgewezen.
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende is gemotiveerd dat de kosten van de behandelingen door de masseur rechtstreekse schade zijn als gevolg van het onder 1 primair bewezen verklaarde feit. De rechtbank zal de benadeelde partij voor dit gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank is van oordeel dat het beoordelen van de hoogte van de door de ziekte van de benadeelde misgelopen bonus een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren, ook gelet op de toelichting van de benadeelde dat de bonus mede bestaat uit een uitgestelde uitkering en een uitkering in aandelen. De rechtbank zal de benadeelde partij voor dit gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank is van oordeel dat de posten met betrekking tot de boeken die door de psycholoog zouden zijn voorgeschreven, het voldoen en niet kunnen terugclaimen van de kosten van cursussen aan de Open Universiteit, de kosten van de oortjes en die van de koptelefoon (als rechtstreeks gevolg van het onder feit 1 primair bewezen verklaarde) onvoldoende onderbouwd zijn. De rechtbank zal de benadeelde partij voor dit gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd dat de schade aan de telefoon rechtstreekse schade is als gevolg van het onder 1 primair bewezen verklaarde feit. De rechtbank zal de benadeelde partij voor dit gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Het bedrag aan materiele schade dat wordt toegewezen bedraagt derhalve € 3.082,83 + € 3.611,16 + € 385,- + € 1.800,- + € 804,96 = totaal € 9.683,95.
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder 1 primair bewezen verklaarde feit. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op de vordering is aangevoerd, is de rechtbank van oordeel en dat is door de verdediging ook niet betwist, dat de vordering tot een bedrag van € 12.371,- (het geïndexeerde bedrag van € 10.000,- dat was toegekend in een arrest van 30 april 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:1623, waarnaar de raadsvrouw verwees) voldoende is onderbouwd. De rechtbank zal de geleden immateriële schade naar aanleiding van de standpunten van partijen op dit moment naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 12.371,-. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige niet-ontvankelijk verklaren en bepaalt dat de benadeelde partij dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Totaal
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van € 22.054,95, bestaande uit € 9.683,95 aan materiële schade en € 12.371,- aan immateriële schade.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de behandeling van dat deel van de vordering zoals vermeld een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 6 februari 2019, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Kosten
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen, aangezien de verdachte ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 1] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht vanaf 6 februari 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening. De schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd voor een bedrag van € 22.054,95. Als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, zal gijzeling worden toegepast voor de duur van 145 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat.
[slachtoffer 2]
Materiële schade
De materiële schade is namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 2 bewezen verklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag.
Immateriële schade
Namens de verdachte is de immateriële schade gemotiveerd betwist. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder 2 bewezen verklaarde feit. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op de vordering is aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat de vordering voldoende is onderbouwd. De rechtbank zal de vordering dan ook integraal toewijzen.
Totaal
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van € 3.122,-, bestaande uit € 122,- aan materiële schade en € 3.000,- aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 6 februari 2019, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Kosten
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen, aangezien de verdachte ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 2] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht vanaf 6 februari 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening. De schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd voor een bedrag van € 3.122,-. Als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, zal gijzeling worden toegepast voor de duur van 41 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat.

8.De in beslag genomen goederen

De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen teruggave van de in beslag genomen goederen. De rechtbank zal de teruggave aan de verdachte gelasten van de op de beslaglijst onder 1-8 genummerde voorwerpen.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 36f, 37a, 37b, 45, 57, 285, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hiervoor onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 primair:
poging tot doodslag;
ten aanzien van feit 2:
mishandeling;
ten aanzien van feit 3:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of
bedreiging met zware mishandeling;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) jaren;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
ten aanzien van feit 1 primair en 3:
gelast de terbeschikkingstelling van de veroordeelde en beveelt dat de veroordeelde van overheidswege zal worden verpleegd;
de vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel:
benadeelde [slachtoffer 1]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] deels toe tot een bedrag van € 22.054,95, bestaande uit € 9.683,95 aan materiële schade en € 12.371,- aan immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 6 februari 2019 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat de vordering wordt afgewezen voor zover het de reiskosten naar de zittingen betreft en dat de vordering voor het overige niet-ontvankelijk wordt verklaard;
bepaalt dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en in de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 22.054,95, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 6 februari 2019 tot de dag waarop dit bedrag is betaald ten behoeve van [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 145 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
benadeelde [slachtoffer 2]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] geheel toe tot een bedrag van € 3.122,-, bestaande uit € 122,- aan materiële schade en € 3.000,- aan immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 6 februari 2019 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 2] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en in de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 3.122,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 6 februari 2019 tot de dag waarop dit bedrag is betaald ten behoeve van [slachtoffer 2] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 41 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de in beslag genomen goederen;
gelast de teruggave aan de verdachte van de op de beslaglijst met parketnummer 45/842035-19 onder 1-8 genummerde voorwerpen, te weten:
1. STK Pet Kl:blauw
-
2 1.00 STK Pet Kl:wit
BaseBall
3 1.00 STK Muts Kl:groen
-
4 1.00 STK Pet Kl: zwart
-
5 1.00 STK Pet Kl:?
-
6 1.00 STK Telefoontoestel Kl:zwart
SAMSUNG
7 1.00 STK Camera Kl:zwart
SONY
8 1.00 STK USB stick Kl:wit
XS4ALL.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Eisses, voorzitter,
mr. B.T.C. Jordaans, rechter,
mr. M.M. Dolman, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.A. Schuttevaer, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 juli 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met onderzoeksnummer: DH2R019012, onderzoek “Assen”, van de politie eenheid Den Haag, districtsrecherche Den Haag West, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 433).
2.Proces-verbaal van bevindingen van 9 februari 2019, p. 45-47.
3.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 7 februari 2019, p. 51.
4.Proces-verbaal van bevindingen van 7 februari 2019, p. 399.
5.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] van 8 februari 2019, p. 91.
6.Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 4] van 7 februari 2019, p. 85.
7.Eigen waarneming van de rechtbank ter zitting van 24 juni 2020.
8.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] van 8 februari 2019, p. 105.
9.Proces-verbaal van bevindingen van 30 april 2019, p. 175.
10.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 7 februari 2019, p. 49-51.
11.Een geschrift, zijnde een geneeskundige verklaring van 12 december 2019, p. 432.
12.Proces-verbaal van bevindingen van 8 februari 2019, p. 20-21.
13.Geschrift, te weten een NFI-rapport van 18 april 2019, p. 185-187.
14.Geschrift, te weten een NFI rapport van 18 april 2019, p. 185-188.
15.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] van 8 februari 2019, p. 89-90.
16.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 9 februari 2019, p. 97-98.
17.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] van 8 februari 2019, p. 104-105.
18.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 10 februari 2019, p. 113-116,
19.Proces-verbaal van bevindingen van 11 februari 2019, p. 205.
20.Proces-verbaal van aanhouding van 7 februari 2019, p. 131.