ECLI:NL:RBDHA:2020:591
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Schadevergoeding en proceskostenvergoeding in belastingzaak
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, is het geschil ontstaan over de vraag of eiser recht heeft op een schadevergoeding en vergoeding van de werkelijke proceskosten in bezwaar. De rechtbank heeft op 30 januari 2020 uitspraak gedaan in de zaak met nummer AWB - 19 _ 4980. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J.H. Weermeijer, heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2015, opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser de Nederlandse nationaliteit heeft en in 2015 in Nederland woonde, terwijl hij in dienst was bij een bedrijf in het buitenland.
De rechtbank oordeelt dat eiser niet in aanmerking komt voor een vergoeding van immateriële schade, ondanks de lange duur van de procedure. De rechtbank stelt vast dat de aanslag IB/PVV 2015 tijdig is opgelegd en dat de uitspraak op bezwaar binnen de redelijke termijn is gedaan. Eiser heeft erkend dat er geen geschil meer bestaat over de hoogte van de aanslag, waardoor het geschil zich beperkt tot de schadevergoeding en proceskostenvergoeding.
De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is voor een integrale proceskostenvergoeding, aangezien verweerder in de uitspraak op bezwaar tegemoet is gekomen aan de bezwaren van eiser. De rechtbank wijst het beroep ongegrond en stelt dat er geen proceskostenveroordeling in beroep zal plaatsvinden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.