ECLI:NL:RBDHA:2020:5799
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag op grond van Dublinverordening met betrekking tot Italië
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 juni 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten zonder zitting, met toestemming van partijen, conform artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris zich terecht heeft beroepen op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, dat bepaalt dat een aanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. Nederland had een verzoek om terugname gedaan aan Italië, dat door Italië was aanvaard.
De eiser voerde aan dat Italië niet langer kan worden vertrouwd op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat hij geen toegang zou hebben tot opvangvoorzieningen en dat de situatie in Italië door het coronavirus ernstig verstoord zou zijn. De rechtbank oordeelt echter dat het aan de eiser is om aannemelijk te maken dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer van toepassing is. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat in het algemeen nog steeds van dit beginsel kan worden uitgegaan. De rechtbank concludeert dat de beroepsgrond van de eiser niet slaagt en verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak is gedaan door rechter E.P.W. van de Ven, in aanwezigheid van griffier A.W. Martens. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.