ECLI:NL:RBDHA:2020:5771
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Terugnameverzoek asielaanvraag en toepassing Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juni 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, die de Pakistaanse nationaliteit heeft. Eiser had op 5 december 2019 een asielaanvraag ingediend in Nederland, nadat hij eerder op 8 augustus 2016 asiel had aangevraagd in Duitsland. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris zich terecht op de Dublinverordening heeft beroepen. Eiser stelde dat in het terugnameverzoek aan Duitsland ten onrechte niet was vermeld dat zijn echtgenote in Nederland verblijft in afwachting van haar asielaanvraag. De rechtbank oordeelde echter dat artikel 34 van de Dublinverordening niet van toepassing was, omdat Nederland geen verzoek om informatie bij Duitsland had gedaan. Bovendien was het niet noodzakelijk om de verblijfplaats van de echtgenote te vermelden, aangezien de verantwoordelijkheidsbepaling al had plaatsgevonden.
Eiser voerde verder aan dat zijn asielaanvraag ten onrechte niet aan de Staatssecretaris was getrokken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening, omdat zijn echtgenote afhankelijk van hem is. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris voldoende had gemotiveerd waarom hij geen aanleiding zag om de aanvraag op grond van artikel 17 onverplicht te behandelen. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden van eiser en zijn echtgenote niet zodanig waren dat de overdracht aan Duitsland van onevenredige hardheid getuigde. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.