ECLI:NL:RBDHA:2020:5635

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juni 2020
Publicatiedatum
23 juni 2020
Zaaknummer
09/837479-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van seksuele handelingen met een minderjarig meisje, meermalen gepleegd, met oplegging van TBS-maatregel en gevangenisstraf

Op 23 juni 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het plegen van seksuele handelingen met een minderjarig meisje, geboren in 2008. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, in de periode van 13 december 2017 tot en met 11 november 2019, meermalen seksuele handelingen heeft gepleegd met het slachtoffer, die op dat moment de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt. De zaak kwam ter terechtzitting na een pro forma zitting op 17 maart 2020 en een inhoudelijke zitting op 9 juni 2020. De officier van justitie, mr. A.J. Algera, vorderde een gevangenisstraf van drie jaar en TBS met voorwaarden. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat er onvoldoende bewijs was.

De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als betrouwbaar beoordeeld, ondersteund door getuigenverklaringen en een rapport over de betrouwbaarheid van de verklaring van het slachtoffer. De verdachte heeft de beschuldigingen ontkend, maar de rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer consistent en gedetailleerd waren. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft een TBS-maatregel met voorwaarden opgelegd. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 5.101,- aan immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/837479-19
Datum uitspraak: 23 juni 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1966 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] ,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting ‘Alphen aan den Rijn’, locatie Maatschapslaan.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 17 maart 2020 (pro forma) en ter terechtzitting van 9 juni 2020 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.J. Algera en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. H. Faouzi naar voren is gebracht.
[naam slachtoffer] heeft zich gevoegd als benadeelde partij en is ter terechtzitting niet verschenen, maar heeft zich laten vertegenwoordigen door haar raadsman mr. M.P. de Klerk. Haar vader heeft namens haar gebruik gemaakt van het spreekrecht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 13 december 2017 tot en met 11 november 2019, meermalen, althans een maal te Naaldwijk en/of Honselersdijk en/of Zoetermeer althans in Nederland, (telkens) met [naam slachtoffer] , geboren op [geboortedag] 2008, die toen (telkens) de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam slachtoffer] , te weten
- het brengen van zijn, verdachtes, hand op/tegen de vagina en/of het betasten van de vagina en/of de schaamstreek en/of
- het door die [naam slachtoffer] laten betasten van zijn, verdachtes, penis en/of het zich laten aftrekken door die [naam slachtoffer] en/of
- het brengen van zijn penis in de mond van die [naam slachtoffer] en/of
- het duwen van zijn penis tegen de vagina en/of schaamstreek van die [naam slachtoffer] en/of
- het (met ontbloot onderlichaam) liggen op het lichaam van die [naam slachtoffer] en/of maken van rijdende bewegingen met zijn penis en/of onderlichaam op/over het onderlichaam en/of de buik, althans het lichaam van die [naam slachtoffer] ;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 13 december 2017 tot en met 11 november 2019 te Naaldwijk en/of Honselersdijk en/of Zoetermeer, althans in Nederland meermalen, althans een maal, (telkens) met [naam slachtoffer] , geboren op [geboortedag] 2008, die toen (telkens) de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit
- het brengen van zijn, verdachtes, hand op/tegen de vagina en/of het betasten van de vagina en/of de schaamstreek van die [naam slachtoffer] en/of
- het door die [naam slachtoffer] laten betasten van zijn, verdachtes, penis en/of het zich laten aftrekken door die [naam slachtoffer] en/of
- het duwen van zijn penis tegen de vagina en/of schaamstreek van die [naam slachtoffer] en/of
- het (met ontbloot onderlichaam) liggen op het lichaam van die [naam slachtoffer] en/of maken van rijdende bewegingen met zijn penis en/of onderlichaam op/over het onderlichaam en/of de buik, althans het lichaam van die [naam slachtoffer] .

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft overeenkomstig haar schriftelijk requisitoir betoogd dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit. Zij heeft daartoe verwezen naar de verklaring van het slachtoffer, die haar inziens betrouwbaar is en wordt ondersteund door het betrouwbaarheidsonderzoek en getuigenverklaringen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft overeenkomstig haar pleitnotities betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde feit, omdat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat. Ze heeft daartoe aangevoerd dat niet aan het wettelijke bewijsminimum is voldaan omdat de getuigenverklaringen zijn gebaseerd op de verklaring van het slachtoffer. Daar staat tegenover dat de verdachte stellig en consequent heeft ontkend dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit. De verklaringen van het slachtoffer en van de getuigen zijn voorts onvoldoende betrouwbaar om te kunnen bijdragen aan de overtuiging dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Ter beantwoording van de vraag of de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het ten laste gelegde feit overweegt de rechtbank het volgende.
De bewijsmiddelen
De vader van [naam slachtoffer] , heeft bij zijn aangifte verklaard dat [naam slachtoffer] op 10 november 2019 was meegegaan met [bijnaam verdachte]
(de rechtbank begrijpt: de verdachte)op de vrachtwagen om kerstversiering op te hangen in Naaldwijk. Op 14 november 2019 heeft [naam slachtoffer] aan de eettafel gezegd: ‘(…) ik heb ook een geheimpje met [bijnaam verdachte] ’, waarna ze in huilen uitbarstte. Ze vertelde dat [bijnaam verdachte] haar steeds vastpakte en dan gelijk zei dat een kinderlokker dit ook deed. Hij vertelde dan ook wat kinderlokkers allemaal zouden doen. De vader van [naam slachtoffer] heeft op dat moment aan [naam slachtoffer] verteld dat dit hetzelfde verhaal is wat haar [naam oudere zus] een aantal jaar geleden heeft verteld. [naam slachtoffer] was van hetgeen [naam oudere zus] is overkomen niet op de hoogte, zo verklaart de vader. [2] [naam slachtoffer] heeft verteld dat het op 10 november 2019 onderweg van Zoetermeer naar Naaldwijk is gebeurd en dat [bijnaam verdachte] onderweg is gestopt op een parkeerplaats bij de grote weg. De vader van [naam slachtoffer] geeft verder aan dat [naam slachtoffer] onrustig heeft geslapen gedurende de nacht nadat ze het hen had verteld. Ze had nachtmerries en gilde: ‘dit wil ik niet’. [3]
Op 24 november 2019 heeft een zogenoemd studioverhoor van [naam slachtoffer] , geboren op [geboortedag] 2008, met een bevoegd zedenrechercheur plaatsgevonden. Tijdens dit verhoor verklaart [naam slachtoffer] dat [bijnaam verdachte] het eigenlijk al heel lang doet, dat hij haar waarschuwde voor iemand die haar de bosjes in zou trekken en wat die dan zou gaan doen, waarna ze aangeeft: ‘dat heeft hij ook bij mij gedaan’. [4] [naam slachtoffer] geeft aan dat hij het in de vrachtwagen heeft gedaan, een keer op haar kamer en ook in zijn huis. [5] Wanneer de verhoorder vraagt naar de vrachtwagen, geeft [naam slachtoffer] aan dat het daar één keer is gebeurd. Ze vertelt dat ze iets moest doen met haar hand, de piemel lag in haar rechterhand. De verhoorder heeft opgemerkt dat [naam slachtoffer] – terwijl ze dit vertelt – met haar hand een beweging van aftrekken maakt. Op de vraag hoe ze wist dat ze dat moest doen, geeft [naam slachtoffer] aan dat hij dat zei. [naam slachtoffer] verklaart dat de piemel een beetje zacht was, en dat die daarna harder werd. Verder geeft [naam slachtoffer] aan dat ze vaak heeft gevraagd of ze mocht stoppen, maar dat hij steeds ‘nee’ zei. Ze heeft in de vrachtwagen haar capuchon op gedaan en de touwtjes van haar hoody aangetrokken zodat haar gezicht niet meer goed zichtbaar was. [naam slachtoffer] vertelt verder dat hij daarna tegen haar zei dat zij zijn piemel in haar mond moest doen en heen en weer moest gaan. Dit vond [naam slachtoffer] ranzig, zo verklaart ze. [naam slachtoffer] verklaart verder dat toen dit stopte, ze haar broek omlaag moest doen. Hij deed zijn piemel op haar tut en bewoog tussen haar benen en op haar buik. Weer trok ze aan de touwtjes van haar trui, ze wilde het niet zien. [naam slachtoffer] vertelt dat toen hij stopte, hij tegen haar zei dat ze weer kon kijken. Hij deed zijn broek weer aan. Hierna ging hij op [naam slachtoffer] liggen, [naam slachtoffer] lag op haar buik. Ze moest met haar kont omhoog. Daarna zijn ze verder gaan rijden. [6] [naam slachtoffer] geeft daarna aan dat hetzelfde in zijn huis is gebeurd, in zijn slaapkamer. Ze geeft aan dat ze soms op haar buik lag, soms op haar rug. Soms waren haar kleren aan, soms waren alleen haar broek en onderbroek naar beneden. Weer trok ze aan de touwtjes van haar hoody. [naam slachtoffer] vertelt dat hij dan op haar ging liggen en dat zij omhoog moest met haar kont. Soms moest ze zijn piemel in haar mond doen en ‘hetzelfde van de vrachtwagen moest ook daar.’ [7] Op de vraag van de verhoorder hoe vaak het gebeurd is, geeft [naam slachtoffer] aan ‘heel vaak’. Als er wordt doorgevraagd wat ‘heel vaak’ precies inhoudt, geeft [naam slachtoffer] aan ‘meer dan tien.’ [8] Als er wordt gevraagd naar haar eigen slaapkamer, geeft [naam slachtoffer] aan dat dit maar één keer is gebeurd en dat hij alleen maar op haar lag. De kleren waren toen aan. [9] Over de periode verklaart [naam slachtoffer] dat de eerste keer dat [bijnaam verdachte] dat het bij haar deed ze negen of tien was. [10] De keer in de vrachtwagen was een paar weken geleden. [11]
[naam oudere zus] de zus van [naam slachtoffer] , is gehoord door de politie als getuige. Zij verklaart dat ze ‘ [bijnaam verdachte] ’ eng vindt. [bijnaam verdachte] heeft, toen zij 9 jaar oud was, bij haar voorgedaan hoe een kinderlokker deed en hoe een pedo deed. [naam oudere zus] verklaart dat hij toen op haar is gaan liggen. Er is geen kleding uit geweest, maar hij ging wel met zijn hand over haar lichaam vanaf haar knie tot haar schouder. Zijn hand ging ook over haar vagina en buik. Dit verhaal heeft [naam oudere zus] destijds aan school verteld en school heeft het aan haar ouders verteld. [12]
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij ‘ [bijnaam verdachte] ’ wordt genoemd. [13] Hij heeft [naam slachtoffer] op 10 november 2019 rond half zeven in de ochtend opgehaald in Zoetermeer. Ze zijn vervolgens samen in een hoogwerker naar Honselersdijk gereden, alwaar ze een collega hebben opgepikt. De verdachte verklaart verder dat ze daarna met zijn drieën zijn doorgereden naar Naaldwijk, onderweg zijn ze verder niet gestopt. [14]
De verdachte verklaart dat deze collega ‘ [naam] ’ heet en vast zou hebben gezeten in de gevangenis in Rotterdam. [15]
Uit onderzoek is gebleken dat de door de verdachte omschreven [naam] , [collega verdachte] betreft. [16] Deze heeft verklaard dat hij op 10 november 2019 de verdachte zou helpen met ophangen van kerstverlichting in Naaldwijk. Hij is met een andere vriend daar naartoe gereden. Hij was rond half 8, kwart voor 8 in Naaldwijk en toen was de verdachte er nog niet. Die kwam kort daarna aanrijden. Er zat alleen een meisje bij hem in de auto. [17]
Op 6 maart 2020 is een verbalisant de route gaan rijden vanaf de woning van [naam slachtoffer] naar winkelcentrum de Tuinen, omstreeks hetzelfde tijdstip als dat de verdachte met [naam slachtoffer] deze route heeft gereden. De verbalisant heeft gerelateerd dat hij er 25 minuten over heeft gedaan, hetgeen zo’n half uur sneller is dan de verdachte en [naam slachtoffer] hebben gereden op 10 november 2019.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beoordeling van het bewijs stelt de rechtbank voorop dat zedenzaken zich doorgaans laten kenmerken door het feit dat er slechts twee personen aanwezig waren bij de ten laste gelegde seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Bij een ontkennende verdachte brengt dit in veel gevallen met zich mee dat slechts de verklaringen van het vermeende slachtoffer als wettig bewijsmiddel voorhanden zijn. Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is de enkele verklaring van één getuige (die van het vermeende slachtoffer) in beginsel onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Daar staat tegenover dat, met name in zedenzaken, een geringe mate aan steunbewijs in combinatie met de verklaringen van het slachtoffer voldoende wettig bewijs kan opleveren. De vraag of aan het bewijsminimum is voldaan laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval (ECLI:NL:HR:2010:BK2094).
Het voorgaande in aanmerking nemend overweegt de rechtbank als volgt.
De betrouwbaarheid
In opdracht van de officier van justitie heeft rapporteur dr. [naam] een oordeel gegeven over de betrouwbaarheid van de verklaring van [naam slachtoffer] . Voor dit onderzoek heeft hij het politiedossier bestudeerd (blz. 1 t/m 119) en heeft hij de audiovisuele opname van het studioverhoor van [naam slachtoffer] bekeken. In zijn conclusie geeft de rapporteur aan dat de onthulling van [naam slachtoffer] van het vermeende misbruik spontaan lijkt te zijn. Er zijn volgens hem geen
aanwijzingen dat deze onthulling is beïnvloed door suggesties of eerdere vermoedens.
De verklaringen in het studioverhoor zijn consistent, ook ten aanzien van hetgeen ze volgens aangever en getuigen na de onthulling heeft verteld.
Verder geeft hij aan dat - voor zover de inhoud van de verklaringen van [naam slachtoffer] is te verifiëren - dit accuraat lijkt. Er zijn geen tegenstrijdigheden in de verklaringen, de tijdlijn en de context van de gebeurtenissen op 11 november 2019 (de rechtbank begrijpt: 10 november 2019) is goed mogelijk en dat geldt ook voor de beschrijving die ze geeft van eerdere incidenten met de verdachte.
De rapporteur concludeert op basis van voorgaande overwegingen dat de verklaringen van
[naam slachtoffer] betreffende ontucht door de verdachte in aanzienlijke mate betrouwbaar zijn.
Wel benoemt de rapporteur punten die hem nopen tot enige voorzichtigheid bij het oordeel over de betrouwbaarheid. Het eerste punt is de mogelijkheid van een alternatief scenario, nu [naam slachtoffer] de ruzie die kennelijk is ontstaan tussen haar ouders en [bijnaam verdachte] heeft kunnen combineren met de kennis die ze heeft van een eerdere misbruikzaak waarin [bijnaam verdachte] de verdachte is en met dingen die ze van haar zus gehoord heeft over het gedrag van [bijnaam verdachte] . De rapporteur geeft aan dat dit scenario weinig aannemelijk is, maar niet valt uit te sluiten. De rapporteur geeft vervolgens aan dat het alternatieve scenario nog minder aannemelijk zou worden als delen uit de lezing van [naam slachtoffer] over wat er gebeurd is op 10 november 2019 bevestigd wordt door de getuige waar de verdachte over spreekt, en daarmee de lezing van de verdachte wordt ontkracht.
De rechtbank volgt de conclusie van de rapporteur dat [naam slachtoffer] op spontane wijze, specifiek en consequent heeft verklaard.
Het mogelijk alternatief scenario, zoals door de rapporteur geschetst, acht de rechtbank volstrekt onaannemelijk. Immers, de getuige [collega verdachte] heeft, kort gesteld, verklaard dat hij niet is opgehaald door de verdachte, dat hij al in Naaldwijk was toen de verdachte aan kwam rijden. De lezing van [naam slachtoffer] wordt daarmee ondersteund.
Ter zitting heeft de verdachte aangegeven dat hij niet [collega verdachte] had opgepikt, maar dat het zou gaan om een andere [naam] . De rechtbank schuift deze verklaring als volstrekt onaannemelijk ter zijde. De verdachte heeft deze stelling op geen enkele wijze onderbouwd.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank, anders dan de raadsvrouw, de verklaring van [naam slachtoffer] betrouwbaar. Zij heeft specifiek en consistent verklaard over de handelingen die zij heeft moeten verrichten. Daarnaast wordt haar lezing op belangrijke punten bevestigd door het proces-verbaal van de politie over de tijdsduur van de gereden route op 10 november 2019 en de verklaring van getuige [collega verdachte] . Dat de verdachte handelingen bij haar heeft verricht en haar handelingen heeft laten verrichten onder het mom van voordoen wat een kinderlokker allemaal doet, vindt verder ook steun in de verklaring van de zus van [naam slachtoffer] . Bovendien heeft de verdachte verklaard dat hij zowel [naam oudere zus] als [naam slachtoffer] heeft gewaarschuwd voor kinderlokkers.
De rechtbank overweegt voorts dat de verdachte op een essentieel punt, te weten de aanwezigheid van [collega verdachte] in de vrachtwagen en de daarmee samenhangende duur van de rit, leugenachtig heeft verklaard. Kennelijk heeft de verdachte dit gedaan in een poging de waarheid te verbloemen.
Conclusie van de rechtbank
Op grond van de aangehaalde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [naam slachtoffer] seksueel heeft misbruikt, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is weergegeven.
Voorwaardelijk verzoek
De raadsvrouw heeft verzocht om - indien en voor zover de rechtbank niet tot vrijspraak komt – het openbaar ministerie opdracht te geven onderzoek te doen naar de ter terechtzitting genoemde “ [naam] ” teneinde hem als getuige te doen horen. De rechtbank wijst dit verzoek af op basis van de weging en waardering van al het bewijsmateriaal en
het verhandelde ter terechtzitting. Van de noodzaak van het verzochte verhoor is niet
gebleken.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
hij in of omstreeks de periode van 13 december 2017 tot en met 11 november 2019, meermalen te Naaldwijk of Zoetermeer althans in Nederland, telkens met [naam slachtoffer] , geboren op [geboortedag] 2008, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam slachtoffer] , te weten
- het brengen van zijn, verdachtes, hand op/tegen de vagina en het betasten van de vagina en de schaamstreek en
- het door die [naam slachtoffer] laten betasten van zijn, verdachtes, penis en het zich laten aftrekken door die [naam slachtoffer] en
- het brengen van zijn penis in de mond van die [naam slachtoffer] en
- het duwen van zijn penis tegen de vagina en schaamstreek van die [naam slachtoffer] en
- het (met ontbloot onderlichaam) liggen op het lichaam van die [naam slachtoffer] en maken van rijdende bewegingen met zijn penis en onderlichaam op/over het onderlichaam en de buik, althans het lichaam van die [naam slachtoffer] ;

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte de geadviseerde maatregel van TBS met voorwaarden wordt opgelegd met voorwaarden overeenkomstig het advies van de reclassering, in combinatie met een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd een door de reclassering geadviseerde gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (hierna: GVM) op te leggen alsmede de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden van de TBS met voorwaarden te bevelen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit om aan de verdachte geen gevangenisstraf of TBS met voorwaarden op te leggen, nu dit een onevenredige inbreuk zou maken op het leven van haar cliënt. Ook rechtvaardigt het enkele feit dat er een reële kans op recidive is geen TBS-maatregel met voorwaarden. Er is geen sprake van een dusdanig ernstig vergrijp en/of een dusdanig grote kans op het plegen daarvan dat het beschermingsbelang van de maatschappij zwaarder weegt dan het belang van cliënt bij zijn vrijheid. Daarbij is van belang dat het tenlastegelegde wordt ontkend en een eerdere veroordeling voor een vergelijkbaar delict nog niet onherroepelijk is. Eventueel recidivegevaar kan worden ondervangen door andere minder vergaande maatregelen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregelen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De feiten
De verdachte heeft zich gedurende een periode van een aantal jaren schuldig gemaakt aan het verrichten van seksuele handelingen met een jong meisje. Al die keren is er door de verdachte opnieuw inbreuk gemaakt op haar lichamelijke en seksuele integriteit, waarbij hij zich heeft laten leiden door zijn eigen seksuele behoeftes en onvoldoende de gevolgen voor het slachtoffer onder ogen heeft gezien. Door zijn ontkennende houding lijkt de verdachte ook geen enkele verantwoordelijkheid te willen nemen. Bovendien bestond er tussen het slachtoffer en de verdachte een vertrouwensband, nu de verdachte deel uitmaakte van de familie- en vriendenkring van de ouders van het slachtoffer. Van deze positie heeft de verdachte misbruik gemaakt.
Dat het bewezenverklaarde feit grote impact heeft gehad op het slachtoffer blijkt ook uit de toelichting bij haar vordering als benadeelde partij en uit hetgeen haar vader ter terechtzitting naar voren heeft gebracht. Hieruit volgt dat het slachtoffer posttraumatische stress-stoornisklachten heeft ontwikkeld, met als gevolg stemmingswisselingen, angst, onrust en boosheid. Deze stoornis in combinatie met pre-existente klachten (ADHD en autismespectrumstoornis) hebben een funeste uitwerking op haar.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennis gekomen van het Pro Justitia rapport d.d. 3 april 2020, opgesteld door R. Bout, GZ-psycholoog. De psycholoog merkt op dat er bij de verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis in de zin van een pedofiele stoornis van het niet-exclusieve type en van een beperkte ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van een verstandelijke beperking (licht van ernst). Indien het feit bewezen wordt verklaard, kan worden gezegd dat beide stoornissen aanwezig waren ten tijde van het tenlastegelegde. Vanuit de pedofiele stoornis heeft de verdachte een interesse in seksuele handelingen met minderjarigen en dit heeft doorgewerkt in het daadwerkelijk overgaan tot het plegen van ontucht. Vanuit de verstandelijke beperking was hij minder goed in staat na te denken over de consequenties van zijn gedrag en heeft hij een rechtlijnig egocentrische denkwijze. Het recidiverisico wordt op korte termijn ingeschat als matig, op lange termijn, bij het ontbreken van een behandeling, als hoog. Geadviseerd wordt om het tenlastegelegde aan de verdachte, bij een bewezenverklaring, in verminderende mate toe te rekenen. Verder wordt een klinische behandeling gericht op het voorkomen van seksuele delicten door het aanleren van een betere coping en een betere zelfcontrole geadviseerd. Na deze klinische behandeling kan de behandeling ambulant worden voorgezet om het recidiverisico te minimaliseren. Alles overwegend wordt geadviseerd om aan de verdachte een hiervoor omschreven behandeling in het kader van een TBS met voorwaarden in combinatie met een GVM maatregel op te leggen.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van het advies van Reclassering Nederland d.d. 21 april 2020, opgesteld door [naam reclasseringswerker] . De reclasseringswerker geeft aan dat de verdachte niet in staat is gebleken om risicovolle situaties, het alleen zijn met kinderen, te vermijden en eerdere adviezen vanuit De Waag en reclassering in de wind lijkt te hebben geslagen. Indien een behandeling wordt opgelegd, dan zal dit moeten gebeuren binnen een klinische setting. Zij indiceren een onderzoek naar de mogelijkheden omtrent een TBS-maatregel.
De rechtbank heeft tot slot kennis genomen van het advies van Reclassering Nederland omtrent een TBS met voorwaarden d.d. 2 juni 2020, opgesteld door [naam reclasseringswerker] . De reclasseringswerker geeft aan dat eerdere ambulante trajecten bij de Waag zijn mislukt waardoor een klinisch traject geïndiceerd is. Op die manier kan hij dagelijks geobserveerd worden en komt er mogelijk meer zicht op de risicofactoren. De reclasseringswerker merkt op dat, wanneer de verdachte bij een bewezenverklaring volhardend blijft in zijn ontkenning, een omzetting naar TBS met dwangverpleging onvermijdelijk lijkt. Nu de verdachte echter niet eerder klinisch is behandeld, wil de reclassering hem een kans bieden met een voorwaardelijke TBS. Daarnaast wordt een contactverbod met de slachtoffers geadviseerd. Gezien de proceshouding van de verdachte en het feit dat hij bij een eerdere veroordeling in hoger beroep en in cassatie is gegaan, is een Direct Uitvoerbaar Toezicht (DUT) wenselijk. Tot slot wordt geadviseerd een GVM op te leggen, zodat deze voorwaarden kunnen worden toegepast na afloop van de TBS-maatregel.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 12 mei 2020 betreffende verdachte.
De maatregel
De rechtbank kan zich verenigen met de bovenstaande overwegingen en conclusies van de deskundigen en maakt deze tot de hare.
Bij de beantwoording van de vraag of aan de verdachte een TBS-maatregel moet worden opgelegd, stelt de rechtbank voorop dat deze maatregel aan een verdachte kan worden opgelegd wanneer de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen dit vereist. De rechtbank heeft daarbij vastgesteld dat bij de verdachte tijdens het begaan van het feit een stoornis van de geestvermogens bestond en het door de verdachte begane feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.
De stoornis van de verdachte en het daaruit voortkomende recidiverisico is naar het oordeel van de rechtbank zodanig dat het vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord is om de verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. Ter onderbouwing van dit oordeel wijst de rechtbank op hetgeen de Pro Justitia rapporteur naar voren heeft gebracht omtrent de stoornis van de verdachte en het daarmee samenhangende hoge recidiverisico bij het uitblijven van een behandeling, hetgeen de reclasseringswerkers hebben geadviseerd en de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit. In het licht van het voornoemde concludeert de rechtbank dat de veiligheid van anderen vereist dat aan de verdachte de TBS-maatregel wordt opgelegd. Aan de overige wettelijke vereisten is tevens voldaan. De rechtbank neemt mee in haar overweging dat de verdachte nog niet eerder klinisch is behandeld, wat maakt dat TBS met voorwaarden een passende maatregel is.
Wat betreft de te stellen voorwaarden zal de rechtbank het advies van de reclassering volgen.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Nu de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een misdrijf dat gevaar voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen veroorzaakt, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. De rechtbank zal daarom de voorwaarden, op grond van artikel 38, lid 7 Wetboek van Strafrecht dadelijk uitvoerbaar verklaren.
Gedragsbeïnvloedende maatregel
Tot slot overweegt de rechtbank dat aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van een maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z lid 1 Wetboek van Strafrecht is voldaan. De rechtbank gelast immers de terbeschikkingstelling van de verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank is de oplegging van de maatregel in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen. De rechtbank zal daarom ook deze maatregel opleggen.
Straf
Gelet op de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder deze is begaan, acht de rechtbank naast de oplegging van de maatregelen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden.

7.De vordering van de benadeelde partij

[naam slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 5.101,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij in het geheel wordt toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair de rechtbank verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in verband met de door haar bepleite vrijspraak. De raadsvrouw heeft subsidiair de rechtbank verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in verband met een onevenredige belasting van het strafgeding.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de vordering in zijn geheel toewijzen. De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 13 december 2017, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

8.De schadevergoedingsmaatregel

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 5.101,-, subsidiair 102 dagen gijzeling ten behoeve van het slachtoffer genaamd [naam slachtoffer] .
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich niet uitgelaten over de schadevergoedingsmaatregel.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu de verdachte voor het bewezenverklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 5.101,-, subsidiair 102 dagen gijzeling, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 13 december 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [naam slachtoffer] .

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen:
- 14c, 14e, 36f, 38, 38a, 38z, 57 en 244 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
24 (VIERENTWINTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de terbeschikkingstelling van de verdachte;
stelt daarbij de navolgende voorwaarden betreffende het gedrag van de terbeschikkinggestelde, te weten dat hij:
1. geen strafbare feiten zal plegen;
2. zijn medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht;
3. zich zal melden bij Reclassering Nederland aan de Marconistraat 2 te Rotterdam op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
4. zijn medewerking zal verlenen ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in art. 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt (art. 14c lid 1 onder b sub 1 Sr);
5. zich zal houden aan de aanwijzingen van de reclassering;
6. zijn medewerking zal verlenen bij het maken van een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is;
7. zijn medewerking zal verlenen aan huisbezoeken;
8. inzicht zal geven in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
9. zich niet op een ander adres vestigt zonder toestemming van de reclassering;
10. zijn medewerking zal verlenen aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met de veroordeelde als dat belang is voor het toezicht;
11. openheid zal geven over alle leefgebieden;
12. zijn medewerking zal verlenen aan een time-out in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling, als de reclassering dat nodig vindt. Deze time-out duurt maximaal 7 weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal 7 weken, tot maximaal 14 weken per jaar. De terbeschikkinggestelde gaat niet naar het buitenland of naar de Nederlandse Antillen, zonder toestemming van het Openbaar Ministerie;
13. zich zal laten opnemen in FPK of soortgelijke setting, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De terbeschikkinggestelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt betrokkene mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
14. zich zal laten behandelen door nader te bepalen instelling, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na zijn klinische behandeling. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De terbeschikkinggestelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
15. geen contact legt of laat leggen – direct of indirect – met
[naam vader van slachtoffer] , geboren op [geboortedag] 1974, [naam moeder van slachtoffer] , geboren op [geboortedag] 1975, [naam oudere zus] , geboren op [geboortedag] 2004 en met [naam slachtoffer] , geboren op [geboortedag] 2008, zolang het openbaar ministerie dit noodzakelijk acht. De politie ziet toe op de handhaving van dit contactverbod;
16. op geen enkele wijze contact zal zoeken met minderjarigen. De terbeschikkinggestelde vermijdt deze contacten zoveel mogelijk. Als contacten onvermijdelijk zijn, dan zorgt hij dat de ouders of verzorgers hierbij aanwezig zijn;
beveelt dat bovengenoemde voorwaarden op grond van artikel 38, lid 7 Wetboek van Strafrecht dadelijk uitvoerbaar zijn;
legt aan de verdachte op de maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking (artikel 38z Wetboek van Strafrecht);
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 5.101,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 13 december 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 5.101,- ten behoeve van de benadeelde partij;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 102 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.W. de Wit, voorzitter,
mr. L.C. Bannink, rechter,
mr. A.M. Gruschke, rechter,
in tegenwoordigheid van mrs. M. van de Wetering en J.M.Th. Boeter, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 juni 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2019319143, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 182).
2.Proces-verbaal van aangifte van [naam vader van slachtoffer] , blz. 27-28.
3.Proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden, blz. 24.
4.Een geschrift, te weten een letterlijk uitgewerkt studioverhoor van [naam slachtoffer] , als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 december 2019, blz. 89.
5.Een geschrift, te weten een letterlijk uitgewerkt studioverhoor van [naam slachtoffer] , als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 december 2019, blz. 96.
6.Een geschrift, te weten een letterlijk uitgewerkt studioverhoor van [naam slachtoffer] , als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 december 2019, blz. 96 t/m 106.
7.Een geschrift, te weten een letterlijk uitgewerkt studioverhoor van [naam slachtoffer] , als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 december 2019, blz. 106 t/m 110.
8.Een geschrift, te weten een letterlijk uitgewerkt studioverhoor van [naam slachtoffer] , als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 december 2019, blz. 108.
9.Een geschrift, te weten een letterlijk uitgewerkt studioverhoor van [naam slachtoffer] , als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 december 2019, blz. 111 en 112.
10.Een geschrift, te weten een letterlijk uitgewerkt studioverhoor van [naam slachtoffer] , als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 december 2019, blz. 116.
11.Een geschrift, te weten een letterlijk uitgewerkt studioverhoor van [naam slachtoffer] , als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 december 2019, blz. 110.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam oudere zus] , blz. 49-50.
13.Proces-verbaal van verhoor verdachte, blz. 71.
14.Proces-verbaal van verhoor verdachte, blz. 66.
15.Proces-verbaal van verhoor verdachte, blz. 73.
16.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 133.
17.Proces-verbaal van verhoor getuige [collega verdachte] , blz. 136.