Uitspraak
Rechtbank den haag
1.De procedure
2.Het wrakingsverzoek
dagvaardingals bedoeld in artikel 111 Rv had moeten worden ingeleid en niet met een
verzoekschriftzoals verzoekers hebben gedaan. In de brief van de griffier van 2 december 2019 is [gemachtigde] daar al attent op gemaakt.
nogmaalsop een (kanton-)rechter zich, buiten een procedure, niet uitlaat over algemeen juridische duiding van juridische leerstukken. Met andere woorden: ook in een dagvaardingsprocedure kunnen verzoekers de door hen gewenste verklaring voor recht niet kunnen krijgen. Verzoekers kunnen er dus ook voor kiezen om deze zaak niet voort te zetten, in welk geval verzoekers het verzoek moeten intrekken. De kantonrechter raadt [gemachtigde] overigens, mede ter voorkoming van een onnodig beroep op de rechterlijke macht, dringend aan juridische hulp in te schakelen alvorens over te gaan tot het indienen van verzoeken bij de rechtbank.
3.De ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek
geschil, is voor de (kanton)rechter
geen taakweggelegd. Ook voor een verklaring voor recht (zie art. 3:302 Burgerlijk Wetboek, BW), zoals door verzoekers verzocht, is nodig dat daarbij voldoende belang bestaat (zie art. 3:303 BW). Daarvoor is weer nodig dat er een wederpartij is, zo volgt ook Hoge Raad, 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590, rov. 4.1.2. Gesteld noch gebleken is dat van een geschil sprake is. Sterker nog, verzoekers hebben in dit wrakingsverzoek betoogd dat er geen partij is die zij in het geding zouden kunnen betrekken.