ECLI:NL:RBDHA:2020:5634

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juni 2020
Publicatiedatum
23 juni 2020
Zaaknummer
C/09/589602 / KG RK 20-323
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek wegens te late indiening en gebrek aan grond

Op 22 juni 2020 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van verzoekers tegen kantonrechter mr. W.A. Swildens. Het wrakingsverzoek werd ingediend op 3 maart 2020, tweeëntwintig dagen na de beschikking van de kantonrechter van 10 februari 2020. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek niet-ontvankelijk was, omdat de termijn voor indiening van het wrakingsverzoek te lang was. Verzoekers hadden redelijkerwijs kort na de beschikking van de kantonrechter hun verzoek tot wraking kunnen indienen. De wrakingskamer merkte op dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het tijdsverloop konden rechtvaardigen.

Daarnaast overwoog de wrakingskamer dat het wrakingsverzoek ook inhoudelijk geen grond had. De wrakingskamer benadrukte dat in Nederland een gesloten stelsel van rechtsmiddelen geldt, wat betekent dat een eenmaal rechtsgeldig gewezen beschikking slechts kan worden aangetast door het aanwenden van een rechtsmiddel. De wrakingskamer kon geen oordeel vellen over de juistheid van de tussenbeslissing van de kantonrechter, tenzij er sprake zou zijn van vooringenomenheid, wat hier niet het geval was. De kantonrechter had de verzoekers adequaat geïnformeerd over de procedurele mogelijkheden en de noodzaak om een wederpartij te betrekken in de procedure.

De wrakingskamer verklaarde verzoekers in hun verzoek tot wraking niet-ontvankelijk en bepaalde dat het proces in de hoofdzaak werd voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. Deze beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2020/13
zaak- /rekestnummer: C/09/589602 / KG RK 20/323
Beslissing van 22 juni 2020
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker sub 1, tevens gemachtigde] ;
wonende te [woonplaats] , [adres] ,
tevens gemachtigde van:
[verzoeker sub 2] ,
[verzoeker sub 3] ,
[verzoeker sub 4] ,
hierna gezamenlijk te noemen: verzoekers,
strekkende tot de wraking van
mr. W.A. Swildens,
kantonrechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de kantonrechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van de kantonrechter van 10 februari 2020;
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 28 februari 2020, ingekomen op 3 maart 2020;
- de schriftelijke reactie van de kantonrechter, ingekomen op 16 maart 2020;
- de brief van 27 maart 2020 van de zijde van verzoekers.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling zijn verzoekers en gemachtigde [gemachtigde] , hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De kantonrechter heeft op voorhand laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de kantonrechter in de zaak met Rep.nummer 8190128 / EJ VERZ 19-87307, betreffende een erfrechtelijke kwestie.
2.2.
Op 27 januari 2020 is het verzoekschrift – te bevestigen dat in een vaststellingsovereenkomst conform artikel 7:900 van het Burgerlijk Wetboek (BW) niet altijd afgeweken mag worden van dwingend recht, als bedoeld in artikel 7:902 BW – ter zitting behandeld.
2.3.
Op 10 februari 2020 heeft de kantonrechter een tussenbeschikking gewezen naar aanleiding van het verzoekschrift van verzoekers. Deze beschikking houdt voor zover van belang het volgende in:
“(…) Verzoekers willen dat de kantonrechter bevestigt dat artikel 7:900 BW op een zekere manier moet worden uitgelegd. Daarmee verzoeken verzoekers om een verklaring voor recht. Uit artikel 261-2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) volgt dat met een verzoekschrift worden ingeleid de zaken waarvan dit uit de wet voortvloeit. Alle overige zaken moeten met een dagvaarding als bedoeld in artikel 111 Rv worden ingeleid. Uit de wet vloeit niet voort dat een verklaring voor recht bij verzoekschrift moet worden verzocht.
De kantonrechter overweegt dat de procedure dus met een
dagvaardingals bedoeld in artikel 111 Rv had moeten worden ingeleid en niet met een
verzoekschriftzoals verzoekers hebben gedaan. In de brief van de griffier van 2 december 2019 is [gemachtigde] daar al attent op gemaakt.
De kantonrechter zal op grond van artikel 69 Rv verzoekers gelegenheid geven de procedure voort te zetten volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure.
De kantonrechter wijst verzoekers er voorts op dat een dagvaardingsprocedure slechts tussen partijen kan worden gevoerd. Verzoekers zullen mitsdien een partij in het geding moeten betrekken.
Tenslotte wijst de kantonrechter [gemachtigde] er
nogmaalsop een (kanton-)rechter zich, buiten een procedure, niet uitlaat over algemeen juridische duiding van juridische leerstukken. Met andere woorden: ook in een dagvaardingsprocedure kunnen verzoekers de door hen gewenste verklaring voor recht niet kunnen krijgen. Verzoekers kunnen er dus ook voor kiezen om deze zaak niet voort te zetten, in welk geval verzoekers het verzoek moeten intrekken. De kantonrechter raadt [gemachtigde] overigens, mede ter voorkoming van een onnodig beroep op de rechterlijke macht, dringend aan juridische hulp in te schakelen alvorens over te gaan tot het indienen van verzoeken bij de rechtbank.
Beslissing
De kantonrechter:
- beveelt verzoekers om de kantonrechter te laten weten of zij de procedure al dan niet wensen voort te zetten;
indien de procedure wordt voortgezet:
- beveelt dat de met het verzoekschrift ingeleide procedure in de stand waarin deze zich bevindt wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure;
- bepaalt dat de zaak zal komen op de civiele rolzitting van 25 maart 2020 te 10.00 uur;
- beveelt verzoekers om deze dag bij deurwaardersexploot aan de gedaagde partij aan te zeggen (…), onder gelijktijdige betekening van het verbeterde verzoekschrift en deze beschikking.”
2.4.
Verzoekers hebben aan hun wrakingsverzoek het volgende ten grondslag gelegd. Het recht op een eerlijk proces (als bedoeld in artikel 6 EVRM) is geschonden, ten eerste omdat de kantonrechter dwingend recht niet in acht heeft genomen en ten tweede omdat de tussentijdse beschikking van 10 februari 2020 onrechtmatig tot stand is gekomen. Het behoort wel degelijk tot de taak van de kantonrechter om de bewijskracht te erkennen die de wet aan bepaalde gegevens verbindt, in casu het verzoek te bevestigen dat het bewust buiten toepassing laten of onjuist toepassen van een regel van dwingend recht de vaststelling steeds in strijd met de openbare orde of de goede zeden brengt, waarmee een dergelijke vaststellingsovereenkomst conform artikel 3:40 lid 1 BW nietig is. Ter waarborging van het recht op een eerlijk proces door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht, moet de ingeleide verzoekschriftprocedure voortgezet worden door een andere rechter die na beschikking ter zake de behandeling overneemt. Verzoekers vragen zich tot slot af waarom de kantonrechter hen dwingt een dagvaardingsprocedure aanhangig te maken, terwijl er geen partij is die zij in het geding zouden kunnen betrekken.
2.5.
De kantonrechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna, voor zover nodig, besproken.

3.De ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek

3.1.
Naar de wrakingskamer begrijpt is het wrakingsverzoek gegrond op de inhoud van de tussenbeschikking van de kantonrechter van 10 februari 2020. Verzoekers beogen met dit wrakingsverzoek te bereiken dat de door hen bij verzoekschrift ingeleide procedure door een andere rechter en, anders dan in de tussenbeschikking is bepaald, via de verzoekschriftprocedure wordt voortgezet.
3.2.
In artikel 37 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is bepaald:
“Het verzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan verzoeker bekend zijn geworden.”
3.3.
Het wrakingsverzoek is op 3 maart 2020 door de wrakingskamer ontvangen, derhalve tweeëntwintig dagen na bovengenoemde beschikking. Die termijn is te lang om het verzoek nog te kunnen aanmerken als te zijn ingediend zodra de feiten of omstandigheden aan verzoeker bekend zijn geworden, als bedoeld in het eerste lid van artikel 37 Rv. Verzoekers hadden dan ook redelijkerwijs kort na het wijzen van de beschikking het verzoek tot wraking kunnen indienen.
3.4.
Nu verzoekers, noch de gemachtigde op 8 juni 2020 ter zitting van de wrakingskamer zijn verschenen om het verzoek toe te lichten, zijn de wrakingskamer geen bijzondere omstandigheden bekend geworden die het voornoemde tijdsverloop tussen de beschikking van de kantonrechter en het indienen van het wrakingsverzoek kunnen rechtvaardigen. Verzoekers zullen reeds hierom niet-ontvankelijk worden verklaard.
3.5.
Ten overvloede en ter verduidelijking voor verzoekers overweegt de wrakingskamer verder nog als volgt.
3.6.
In Nederland geldt een gesloten stelsel van rechtsmiddelen. Dat houdt in dat, zoals in dit geval, een eenmaal rechtsgeldig door een kantonrechter gewezen tussenbeschikking slechts kan worden aangetast door aanwending van een rechtsmiddel. De omstandigheid dat van de onderhavige tussenbeschikking eerst tegelijk met de einduitspraak hoger beroep openstaat maakt dit niet anders. Zou al sprake zou zijn van een juridisch onjuist oordeel van de kantonrechter, betekent dat niet dat van een rechtsgeldig gewezen tussenbeschikking geen sprake is en kan en moet de tussenbeschikking dus (uiteindelijk) in hoger beroep worden bestreden.
3.7.
Hierom kan (de inhoud van) een rechterlijke tussenbeslissing van een (kanton)rechter dan ook geen grond voor wraking opleveren, zie Hoge Raad 31 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:155. Aan de wrakingskamer komt geen oordeel toe over de juistheid van de tussenbeslissing van de kantonrechter. Ook als het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, ongebruikelijk, gebrekkig of summier geachte motivering of om het ontbreken van motivering. Dit is slechts anders indien de motivering van de tussenbeslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten - bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen - niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (Hoge Raad 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413). Uit deze formulering van de Hoge Raad volgt onmiskenbaar dat het moet gaan om een uitzonderlijk geval.
3.8.
Zo’n uitzonderlijk geval doet zich hier niet voor. In tegendeel, de kantonrechter heeft het verzoek van verzoekers uitgelegd als een verzoek om een verklaring voor recht en heeft vervolgens, aan de hand van de relevante wettelijke bepalingen, een procedurele beslissing gegeven. De motivering daarvan is adequaat en gesteld noch gebleken is dat die motivering niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de kantonrechter. Dit geldt ook voor de zinsnede:
“Tenslotte wijst de kantonrechter [gemachtigde] er nogmaals op dat een
(kanton-)rechter zich, buiten een procedure, niet uitlaat over algemeen juridische duiding van juridische leerstukken. Met andere woorden: ook in een dagvaardingsprocedure zullen verzoekers de door hen gewenste verklaring voor recht niet kunnen krijgen.”
De extra toelichting die de kantonrechter heeft gegeven is immers juist. Zodra, zoals hier, geen sprake is van een
geschil, is voor de (kanton)rechter
geen taakweggelegd. Ook voor een verklaring voor recht (zie art. 3:302 Burgerlijk Wetboek, BW), zoals door verzoekers verzocht, is nodig dat daarbij voldoende belang bestaat (zie art. 3:303 BW). Daarvoor is weer nodig dat er een wederpartij is, zo volgt ook Hoge Raad, 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590, rov. 4.1.2. Gesteld noch gebleken is dat van een geschil sprake is. Sterker nog, verzoekers hebben in dit wrakingsverzoek betoogd dat er geen partij is die zij in het geding zouden kunnen betrekken.
3.9.
Het tardief ingediende wrakingsverzoek mist dus ook overigens grond. Hiermee kunnen verzoekers hun, in rov. 3.1 geformuleerde, doel niet bereiken. Verzoekers kunnen met hun rechtsvraag desgewenst bijvoorbeeld het juridisch loket, een notaris of een advocaat benaderen, zoals de kantonrechter ook in zijn reactie op het wrakingsverzoek heeft vermeld.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
verklaart verzoekers in hun verzoek tot wraking niet-ontvankelijk;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• verzoekers p/a gemachtigde [gemachtigde] ;
• de kantonrechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. S.M. Krans, M.J. Alt-van Endt en M. Nijenhuis, in tegenwoordigheid van de griffier mr. E. Noorlander en in het openbaar uitgesproken op
22 juni 2020.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.