ECLI:NL:RBDHA:2020:5260

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2020
Publicatiedatum
12 juni 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4619
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake weigering IVA-uitkering en beoordeling van duurzame arbeidsongeschiktheid

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 28 mei 2020, staat de weigering van een IVA-uitkering centraal. Eiseres, die sinds 2012 kampt met diverse gezondheidsproblemen, heeft in 2018 bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van haar WIA-uitkering. De rechtbank behandelt de zaak na een schriftelijke procedure, waarbij de zitting vanwege de coronamaatregelen niet doorging. Eiseres stelt dat haar medische situatie niet zal verbeteren en dat zij recht heeft op een IVA-uitkering, terwijl verweerder van mening is dat er geen sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid. De rechtbank concludeert dat de motivering van het bestreden besluit onvoldoende is en geeft verweerder de gelegenheid om dit gebrek te herstellen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan en stelt termijnen voor het herstel van de motivering en de reactie van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/4619

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 mei 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. A. Alam-Khan),
en
de
raad van bestuur van het Uitvoeringinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: G.M. Folkers-Hooijmans).

Procesverloop

Bij besluit van 15 juli 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van eiseres ingevolge de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) met ingang van
16 september 2018 beëindigd.
Bij besluit van 20 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder naar aanleiding van het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar, het primaire besluit herroepen en beslist dat eiseres vanaf 16 september 2018 doorlopend recht heeft op een WIA-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De gronden zijn later aangevuld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Vanwege de uitbraak van het coronavirus is de zitting van 2 april 2020 niet doorgegaan. Daarna hebben beide partijen de rechtbank desgevraagd toestemming gegeven om het beroep op basis van de stukken schriftelijk af te handelen.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat voor de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres is werkzaam geweest als cateringbeheerder voor gemiddeld 39 uur per week bij [B.V.] Zij is op 13 maart 2012 uitgevallen voor dit werk met psychische-, rug-, schouder-, en nekklachten en met hartritmestoornissen. Bij besluit van 10 februari 2014 is aan eiseres per einde wachttijd op 11 maart 2014 een loongerelateerde WGA-uitkering (werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten) ingevolge de Wet WIA toegekend, vastgesteld naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 tot 100. Eiseres is na herbeoordeling per 23 mei 2017 voor 40,26 % arbeidsongeschikt geacht. Op 30 april 2018 heeft de (ex-)werkgever om een herbeoordeling verzocht.
1.2
Bij het primaire besluit heeft verweerder geoordeeld dat eiseres voor minder dan
35% arbeidsongeschikt is. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft eiseres zich per 10 juli 2018 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Verweerder heeft in hetgeen eiseres naar voren heeft gebracht aanleiding gezien het primaire besluit te herroepen. Dat besluit is gebaseerd op een nieuw verzekeringsgeneeskundig onderzoek.
1.3
Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiseres per 16 september 2018 doorlopend recht heeft op een WIA-uitkering omdat zij per die datum onveranderd 80 tot 100% arbeidsongeschikt is.
2.1
Eiseres stelt dat haar fysieke achteruitgang en psychische problemen dusdanig zijn, dat aan haar een uitkering ingevolge de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) toegekend had moeten worden. Eiseres betwist dat haar medische situatie zal verbeteren en dat haar functionele mogelijkheden op de lange termijn zullen toenemen. De verzekeringsarts heeft volgens eiseres haar medische en psychische beperkingen onderschat en een onjuiste inschatting gemaakt van haar herstelkansen. Volgens eiseres is sprake van een progressief ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden. Dit brengt mee dat de kans nihil is dat eiseres geheel of gedeeltelijk zal herstellen. Eiseres voert aan dat het enkel voor handen zijn van een therapie niet voldoende is voor de conclusie dat op de lange termijn kans op herstel bestaat. Zij licht toe dat zij weliswaar nog een traject volgt bij PsyQ, maar dat zij niet zal herstellen voordat zij op 18 juni 2021 de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt. Daarmee is mogelijke deelname door eiseres aan het arbeidsproces vóór dat tijdstip illusoir. Eiseres wijst er op dat in het dossier geen herkeuringsdatum wordt vermeld en dat zij de komende 18 maanden niet meer zal worden opgeroepen voor keuring. Dit gegeven bevestigt haar stelling dat van herstel vóór het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd geen sprake zal zijn.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres weliswaar volledig arbeidsongeschikt is, maar dat niet gebleken is dat zij duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat aan eiseres (nog) geen IVA-uitkering toegekend kan worden. Verweerder verwijst naar een brief van PsyQ van 3 juni 2019, waaruit blijkt dat eiseres momenteel behandeld wordt. Er vinden gesprekken plaats en de medicatie wordt bijgesteld.
4. Op grond van artikel 47, eerste lid, van de WIA ontstaat voor de verzekerde recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering indien: a) hij de wachttijd heeft doorlopen; b) hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is; en c) er op hem geen uitsluitingsgrond van toepassing is.
5. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres als gevolg van haar lichamelijke en psychische beperkingen volledig arbeidsongeschikt is. Het geschil spitst zich toe op de vraag of sprake is van duurzame arbeidsbeperkingen. Indien dat het geval is, komt eiseres in aanmerking voor een IVA-uitkering.
6.
De rechtbank stelt voorop dat in de bezwaarprocedure alleen de intrekking van de WIA-uitkering van eiseres aan de orde is geweest. Het desbetreffende besluit is door verweerder herroepen op basis van een nieuwe verzekeringsgeneeskundige beoordeling, waarbij de verzekeringsarts [verzekeringsarts] de medische beperkingen van eiseres opnieuw heeft beoordeeld, na informatie te hebben ingewonnen van Parnassia. Aan de hand van de (aangepaste) functiemogelijkhedenlijst (FML) heeft de arbeidsdeskundige [arbeidsdeskundige] vervolgens bekeken of er functies konden worden geduid die eiseres met inachtneming van haar beperkingen zou kunnen verrichten. De arbeidsdeskundige kon echter geen verdiencapaciteit vaststellen vanwege overschrijdingen van de belastbaarheid op diverse items. De verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) heeft eiseres tijdens de hoorzitting op 11 december 2018 gezien en heeft ook de brief van Parnassia van 3 juni 2019 bij zijn oordeelsvorming betrokken. De verzekeringsarts b&b komt tot de conclusie dat eiseres in verband met een vitale depressie, waarvoor zij wordt behandeld, slechts in staat is om tien uur per week te werken.
7. Uit deze gang van zaken blijkt dat de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid van eiseres in de bezwaarprocedure niet uitdrukkelijk is beoordeeld, vermoedelijk omdat dit aspect ook niet door eiseres aan de orde was gesteld. De arbeidsdeskundige heeft in zijn rapport van 17 juni 2019 zijdelings opgemerkt dat “geen sprake is van duurzaamheid”, maar dit oordeel is verder niet gemotiveerd. Uit de rechtspraak van de CRvB (onder meer ECLI:NL:CRVB:2019:2210) leidt de rechtbank evenwel af, dat verweerder, indien sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid, aan de hand van het hiervoor ontwikkelde beoordelingskader “Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen” (het stappenplan) ambtshalve dient te beoordelen of de beperkingen die tot volledige arbeidsongeschiktheid leiden, een duurzaam karakter hebben. Deze beoordeling is achterwege gebleven. Het enkele gegeven dat eiseres in behandeling is bij Parnassia en dat de medicatie wordt bijgesteld, zoals is opgemerkt in het verweerschrift, geldt niet als een toereikende motivering. Dit betekent dat het bestreden besluit op dit punt onvoldoende is gemotiveerd.
8. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB (ECLI:NL:CRVB:2018:2142) gaat het bij de vraag of sprake is van duurzame arbeidsbeperkingen om een inschatting van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen. Dit brengt mee dat de inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar en daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betreffende individuele verzekerde aan de orde zijn. In het geval de inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde. Tot slot geldt dat als van een stabiele of verslechterende situatie wordt uitgegaan voor het eerste jaar, de vaststelling dat in de periode daarna sprake is van een meer dan geringe kans op herstel, concreet en toereikend dient te worden onderbouwd. Indien duurzame arbeidsongeschiktheid wordt aangenomen in het eerste ter beoordeling voorliggende jaar, is de ruimte voor de verzekeringsarts beperkt om in het jaar of de jaren daarna aan te nemen dat de arbeidsongeschiktheid niet duurzaam is.
9.1
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding toepassing te geven aan artikel 8:51a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), inhoudende dat verweerder in de gelegenheid wordt gesteld het in overweging 7 geconstateerde motiveringsgebrek te herstellen. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
9.2
Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, moet hij dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb zo spoedig mogelijk meedelen aan de rechtbank. Als verweerder wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen om daarop binnen vier weken te reageren. In beide gevallen en in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank in beginsel zonder zitting uitspraak doen op het beroep.
9.3
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het geconstateerde gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- stelt eiseres vervolgens in de gelegenheid om binnen vier weken na verzending van de reactie van verweerder haar reactie hierop aan de rechtbank kenbaar te maken;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. C.J Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is vanwege de maatregelen rond het coronavirus op de uitspraakdatum niet in het openbaar uitgesproken. Dit zal op een later moment alsnog gebeuren. De uitspraak wordt zo spoedig mogelijk gepubliceerd op
www.rechtspraak.nl
griffier rechter
de griffier is verhinderd om deze
uitspraak mede te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.