ECLI:NL:CRVB:2019:2210

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 juni 2019
Publicatiedatum
9 juli 2019
Zaaknummer
17/5384 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.B. Kleiss
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen recht op IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering; beoordeling van duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die als applicatiespecialist werkte, had zich op 5 maart 2013 ziek gemeld met vermoeidheidsklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat hij recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering, maar de appellant stelde dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was en recht had op een IVA-uitkering. De rechtbank had geoordeeld dat het Uwv voldoende gegevens had om te concluderen dat de volledige arbeidsongeschiktheid van de appellant niet duurzaam was. De Centrale Raad van Beroep heeft deze conclusie bevestigd, waarbij werd opgemerkt dat de verzekeringsarts zich moest uitspreken over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid en dat de beoordeling van de toekomstig herstelkansen van de appellant cruciaal was. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts de juiste beoordelingscriteria had gehanteerd en dat er geen reden was om aan de motivering van het Uwv te twijfelen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

17.5384 WIA

Datum uitspraak: 26 juni 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 juni 2017, 16/8144 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F.K. van Wijk hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 mei 2019. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als applicatiespecialist voor 40 uur per week. Op 5 maart 2013 heeft hij zich ziek gemeld met vermoeidheidsklachten. Bij besluit van 24 februari 2016 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 1 maart 2016 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) waarbij appellant volledig arbeidsongeschikt is geacht.
1.2.
In bezwaar heeft appellant gesteld dat hij, gezien het progressieve verloop van zijn ziekte (MS), volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is in de zin van artikel 4 van de Wet WIA en daarom in aanmerking dient te komen voor een IVA-uitkering. Na een rapport van 8 augustus 2016 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het Uwv het bezwaar van appellant bij besluit van 1 september 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.1.
In beroep heeft appellant nadere informatie uit de behandelend sector ingebracht.
2.2.
Het Uwv heeft in beroep een rapport van 6 maart 2017 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingebracht.
3.1.
De rechtbank heeft vastgesteld dat in geding is de vraag of de volledige arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 1 maart 2016 moet worden geacht duurzaam te zijn in de zin van artikel 4 van de Wet WIA, zodat hij ingevolge artikel 47 van de Wet WIA recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering.
3.2.
Onder verwijzing naar artikel 4 van de Wet WIA heeft de rechtbank overwogen dat de Raad in zijn uitspraak van 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896, heeft geoordeeld dat blijkens de wetsgeschiedenis de verzekeringsarts zich een oordeel dient te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA, waarbij een inschatting dient te worden gemaakt van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de betrokken verzekerde. Bij de vraag of sprake is van duurzaamheid gaat het om een inschatting van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen. Voorts is in deze uitspraak van de Raad overwogen dat de verzekeringsarts bij het onderzoek naar de duurzaamheid van een volledige arbeidsongeschiktheid het door het Uwv vastgestelde beoordelingskader, “Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen” (het beoordelingskader), dient te hanteren.
3.3.
Ingevolge dit beoordelingskader worden arbeidsbeperkingen duurzaam genoemd als:
a. verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten of
b. verbetering van de belastbaarheid niet of nauwelijks is te verwachten.
Door de verzekeringsarts wordt aan de hand van een stappenplan een prognose over de arbeidsbeperkingen van een betrokkene gegeven, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment van de beoordeling. Voorts bevat het beoordelingskader, voor zover van belang, het volgende:
“De verzekeringsarts spreekt zich uit over de prognose van de arbeidsbeperkingen van cliënt, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment van de beoordeling. De verzekeringsarts doorloopt hierbij de volgende stappen:
Stap 1: De verzekeringsarts beoordeelt of verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten.
Dat is het geval als sprake is van:
a. een progressief ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden of
b. een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden.
Stap 2: Als verbetering van de belastbaarheid niet is uitgesloten beoordeelt de verzekeringsarts in hoeverre die verbetering in het eerstkomende jaar kan worden verwacht. De verzekeringsarts gaat na of één van de volgende mogelijkheden aan de orde is:
a. er is een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden:
b. verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten.
Als voor de keuze tussen 2a en 2b doorslaggevende argumenten ontbreken gaat de verzekeringsarts uit van een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden.
Stap 3: (…)”
3.4.
De rechtbank is tot de conclusie gekomen dat het Uwv over voldoende gegevens heeft beschikt om tot een gewogen oordeel omtrent de voor appellant geldende beperkingen en de duurzaamheid daarvan te kunnen komen. Bij deze beoordeling is informatie van derden kenbaar meegewogen. Ook hebben de primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij hun beoordeling acht geslagen op het beoordelingskader. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig of onvolledig te achten.
3.5.
In haar rapport van 8 augustus 2016 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overwogen dat uit de brief van 2 maart 2016 van de neuroloog Strikwerda blijkt dat appellant rondom de datum in geding was gestart met een tweedelijnstherapie en dat deze neuroloog met deze therapie hoopte dat de vermoeidheidsklachten van appellant zouden verminderen. Op grond van deze brief is de verzekeringsarts bezwaar en beroep tot de conclusie gekomen dat op de datum in geding nog niet duidelijk was hoe de aandoening en belastbaarheid van appellant zich binnen een jaar zou ontwikkelen. Dit heeft deze verzekeringsarts tot de conclusie gebracht dat de medische situatie van appellant op de datum in geding overeenkwam met de situatie, zoals omschreven in stap 2 van het beoordelingskader. Doorslaggevende argumenten voor een keus tussen 2a en 2b ontbreken en dan mag er van worden uitgegaan dat de belastbaarheid van appellant nog zal toenemen. Met dit standpunt van deze verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de rechtbank zich kunnen verenigen en daarmee is naar het oordeel van de rechtbank inzichtelijk en gemotiveerd uiteengezet dat op de datum in geding nog geen sprake was van duurzame arbeidsongeschiktheid. Wat betreft de omstandigheid dat de tweedelijnstherapie, achteraf bezien, volgens appellant geen verbetering heeft gebracht, heeft de rechtbank verwezen naar de uitspraak van de Raad van
16 december 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BK7027). Daarin is geoordeeld dat de omstandigheid dat de behandelingen, achteraf gezien, geen dan wel minder verbetering hebben gebracht dan was te verwachten, geen grond is om aan te nemen dat de door verzekeringsarts bezwaar en beroep uitgesproken verwachting die ten tijde in geding van belang bestond, voor onjuist moet worden gehouden. Het ter zitting door appellant naar voren gebrachte argument dat de in de tweedelijnstherapie voorgeschreven medicatie (low dose Naltrexon) niet is voorgeschreven met het oog op een behandeling maar dat het hier afremmende medicatie betreft, heeft de rechtbank niet gevolgd omdat voor dit argument geen ondersteuning is te vinden in de overgelegde informatie van de neuroloog.
3.6.
Gelet op voorgaande overwegingen heeft de rechtbank geoordeeld dat het in het bestreden besluit ingenomen standpunt dat de volledige arbeidsongeschiktheid per 1 maart 2016 niet duurzaam is van een deugdelijke motivering is voorzien. Het Uwv heeft terecht besloten appellant met ingang van 1 maart 2016 geen IVA-uitkering toe te kennen. Het beroep is ongegrond.
4.1.
De Raad kan zich geheel verenigen met de conclusies van de rechtbank en de overwegingen die de rechtbank daaraan ten grondslag heeft gelegd. In hoger beroep zijn geen wezenlijk andere gezichtspunten naar voren gebracht dan eerder in de procedure.
4.2.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging op gronden in aanmerking. Voor toewijzing van de gevraagde schadevergoeding bestaat bij deze uitkomst geen ruimte.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door R.B. Kleiss, in tegenwoordigheid van M.A.E. Lageweg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2019.
(getekend) R.B. Kleiss
(getekend) M.A.E. Lageweg

VC