ECLI:NL:RBDHA:2020:5071

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juni 2020
Publicatiedatum
9 juni 2020
Zaaknummer
NL20.8016
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van Dublinverordening en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 juni 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Nigeriaanse nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser had eerder in Italië asiel aangevraagd en zijn aanvraag in Nederland was gebaseerd op de veronderstelling dat Italië niet aan zijn internationale verplichtingen voldeed.

De rechtbank heeft het verzoek van eiser om aanhouding van de zitting afgewezen, omdat de gemachtigde van eiser niet tijdig contact had kunnen opnemen met hem, en de rechtbank vond het onduidelijk wat dit precies inhield. De rechtbank oordeelde dat de gemachtigde eerder al uitstel had gekregen en dat de datum voor de zitting in onderling overleg was vastgesteld. De rechtbank heeft ook overwogen dat de door eiser aangevoerde omstandigheden, waaronder de impact van het coronavirus op de overdracht, niet voldoende waren om de verantwoordelijkheid van Italië in twijfel te trekken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een bijzonder kwetsbare asielzoeker is en dat de door hem aangevoerde tekortkomingen in het Italiaanse asiel- en opvangsysteem niet zodanig waren dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer kon worden gehanteerd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verwerking van persoonsgegevens van eiser door de Nederlandse autoriteiten in overeenstemming was met de Dublinverordening en dat er geen strijd was met de Algemene Verordening Gegevensbescherming. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.8016
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A.J. de Boer), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.M. van Duren).

Procesverloop

Bij besluit van 1 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2020. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiser stelt dat hij de Nigeriaanse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum] 1996. Eiser heeft op 26 juli 2015 in Italië asiel aangevraagd. Op 25 oktober 2019 heeft eiser zijn onderhavige asielaanvraag ingediend.
Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat.
Het verzoek om aanhouding
3. Eiser heeft de rechtbank kort voor de zitting verzocht om het beroep aan te houden. De gemachtigde van eiser stelt dat hij eiser niet tijdig voor de zitting heeft kunnen spreken. Gemachtigde van eiser heeft daarbij ook aangegeven dat hij en eiser niet ter zitting zullen verschijnen.
4. Over het verzoek om aanhouding overweegt de rechtbank als volgt. De gemachtigde van eiser heeft kort voor de zitting verzocht om aanhouding en geeft daarvoor als reden dat hij eiser niet tijdig voor de behandeling van de zitting heeft kunnen spreken. Het is voor de rechtbank onduidelijk wat het niet tijdig kunnen spreken van eiser inhoudt. Daarbij vindt de rechtbank van belang dat de gemachtigde van eiser eerder vier weken uitstel heeft gekregen voor het aanvullen van de beroepsgronden omdat hij eiser toen niet kon bereiken. De gemachtigde van eiser heeft de beroepsgronden niet nader aangevuld. De gemachtigde heeft ook niet uitgelegd, als daarvan nog steeds sprake zou zijn, waarom hij geen contact kon krijgen met eiser. Bovendien is de datum voor de zitting in onderling overleg vastgesteld en heeft gemachtigde van eiser daarbij geen voorbehoud gemaakt. Mede gelet op het verstrijken van de uiterste overdrachtstermijn op 10 juni 2020 wijst de rechtbank het verzoek om aanhouding af. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat het verzoek van eiser om een voorlopige voorziening ook kort voor de zitting is ingetrokken.

Interstatelijk vertrouwensbeginsel en feitelijke belemmering voor de overdracht

5. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte zijn asielaanvraag niet aan zich heeft getrokken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser voert aan dat Italië zich niet aan zijn internationale verplichtingen houdt. In Italië is sprake van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen. Ter onderbouwing verwijst eiser naar de rapporten van AIDA uit 2017 en 2018 en een rapport van ASGI met de titel: ‘Conditions in reception facilities’. Daarnaast verwijst eiser ook nog een artikel van S. Carta met de titel: ‘Beyond closed ports: the new Italian Decree-Law on immigration and security’. Verder moet eiser als kwetsbare vreemdeling worden aangemerkt. Hij heeft in Italië op straat geleefd en is daar slecht behandeld. Als eiser om hulp vroeg bij de Italiaanse autoriteiten werd hij weggestuurd. De overdracht van eiser zal dan ook leiden tot een situatie in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het EU Handvest.
Tot slot betoogt eiser dat de Italiaanse autoriteiten, vanwege het coronavirus, alle Dublinoverdrachten van en naar Italië hebben opgeschort. Gelet op de huidige omstandigheden gaat het niet lukken om eiser voor het verstrijken van de uiterste overdrachtsdatum op 10 juni 2020 over te dragen. Verweerder dient de aanvraag van eiser dan ook in behandeling te nemen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, voor zover thans van belang, kan in afwijking van artikel 3, eerste lid, van de Dublinverordening, een lidstaat besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht.
7. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Italië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in dit geval niet kan. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hier niet in geslaagd. Eiser heeft geen informatie overgelegd die aanleiding geeft voor het oordeel dat in Italië sprake is van zulke systematische tekortkomingen in het Italiaanse asiel- en opvangsysteem dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Verder heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) in de uitspraken van 8 april 20201 geoordeeld dat ten aanzien van Italië, ook in het geval van bijzonder kwetsbare asielzoekers, nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, ook voor wat betreft opvangvoorzieningen, en dat het door verweerder vragen van aanvullende garanties voor kwetsbare asielzoekers niet noodzakelijk is. Met wat eiser heeft aangevoerd heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat hij een bijzonder kwetsbare asielzoeker is. Bovendien heeft eiser ook niet gesteld dat verweerder aanvullende garanties had moeten vragen. De beroepsgronden treffen daarom geen doel.
8. Verder overweegt de rechtbank dat de door eiser genoemde omstandigheid dat de overdracht op dit moment, ten gevolge van (de maatregelen die zijn getroffen vanwege) het coronavirus, niet kan worden uitgevoerd een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel is. Dit maakt de vaststelling van Italië als verantwoordelijke lidstaat niet onrechtmatig en staat er niet aan in de weg dat, als dat beletsel is opgeheven, de vreemdeling in beginsel alsnog kan worden overgedragen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de ABRvS van 8 april 2020.2 Dat de uiterste overdrachtsdatum in de onderhavige zaak bij ongewijzigde omstandigheden op 10 juni 2020 verstrijkt, maakt het voorgaande niet anders.

Schending Algemene Verordening Gegevensbescherming

9. Eiser voert verder aan dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) 2016/679 door zijn persoonsgegevens zonder zijn toestemming aan de Italiaanse autoriteiten te verstrekken.
10. De rechtbank overweegt als volgt. Voor de beoordeling van eisers asielaanvraag was het op grond van de Vw (artikel 30) en de Dublinverordening nodig dat persoonsgegevens van eiser gedeeld werden met de Italiaanse autoriteiten. De grondslag voor die gegevensverwerking ligt in de Dublinverordening (artikelen 23 en 34 van de Dublinverordening). Op grond daarvan is het verweerder toegestaan om persoonsgegevens te delen met de mogelijk verantwoordelijke lidstaat. Voor deze gegevensuitwisseling heeft verweerder geen toestemming van eiser nodig. Het is niet gebleken dat verweerder in strijd heeft gehandeld met deze artikelen van de Dublinverordening. De gegevensuitwisseling heeft dan ook overeenkomstig die artikelen plaatsgevonden.
Op grond daarvan en gelet op artikel 30 van de Vw is de rechtbank van oordeel dat de verwerking van de persoonsgegevens noodzakelijk was om te voldoen aan een wettelijke verplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust en ook voor de vervulling van een taak van algemeen belang of van een taak in het kader van de uitoefening van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is opgedragen, als bedoeld in artikel 6,
eerste lid, aanhef en onder c en e, van de AVG. Het is daarom niet gebleken dat verweerder in strijd met die verordening heeft gehandeld. De beroepsgrond treft daarom geen doel.
11. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
05 juni 2020

Documentcode: DSR11805959

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.