ECLI:NL:RBDHA:2020:5071
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag op basis van Dublinverordening en interstatelijk vertrouwensbeginsel
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 juni 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Nigeriaanse nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser had eerder in Italië asiel aangevraagd en zijn aanvraag in Nederland was gebaseerd op de veronderstelling dat Italië niet aan zijn internationale verplichtingen voldeed.
De rechtbank heeft het verzoek van eiser om aanhouding van de zitting afgewezen, omdat de gemachtigde van eiser niet tijdig contact had kunnen opnemen met hem, en de rechtbank vond het onduidelijk wat dit precies inhield. De rechtbank oordeelde dat de gemachtigde eerder al uitstel had gekregen en dat de datum voor de zitting in onderling overleg was vastgesteld. De rechtbank heeft ook overwogen dat de door eiser aangevoerde omstandigheden, waaronder de impact van het coronavirus op de overdracht, niet voldoende waren om de verantwoordelijkheid van Italië in twijfel te trekken.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een bijzonder kwetsbare asielzoeker is en dat de door hem aangevoerde tekortkomingen in het Italiaanse asiel- en opvangsysteem niet zodanig waren dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer kon worden gehanteerd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verwerking van persoonsgegevens van eiser door de Nederlandse autoriteiten in overeenstemming was met de Dublinverordening en dat er geen strijd was met de Algemene Verordening Gegevensbescherming. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard.