ECLI:NL:RBDHA:2020:4931

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juni 2020
Publicatiedatum
4 juni 2020
Zaaknummer
SGR 19/6953
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voorrangsverklaring op basis van de Huisvestingsverordening Den Haag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiseres had op 28 februari 2019 een aanvraag ingediend voor een voorrangsverklaring, welke op 9 mei 2019 door verweerder werd afgewezen. Het bezwaar van eiseres tegen deze afwijzing werd op 9 oktober 2019 ongegrond verklaard, waarna eiseres beroep instelde. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldoende had aangetoond dat zij haar problematische woonsituatie niet op een andere wijze kon oplossen. De rechtbank stelde vast dat eiseres niet had aangetoond dat zij had geprobeerd om samen met haar verhuurder, Staedion, door middel van mediation haar woonproblemen op te lossen. Ook was niet aangetoond dat de woning medisch ongeschikt was. De rechtbank concludeerde dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt had gesteld dat eiseres niet voldeed aan de bovenliggende voorwaarde van de Huisvestingsverordening, waardoor de aanvraag terecht was afgewezen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd niet op een openbare zitting gedaan vanwege de coronamaatregelen, maar zal later alsnog worden gepubliceerd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/6953

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juni 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.L.M. Klinkhamer),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Gündüz-Bouchotrouch).

Procesverloop

Bij besluit van 9 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een voorrangsverklaring, ingediend op 28 februari 2019, afgewezen.
Bij besluit van 9 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
Het beroep stond op 13 mei 2020 geagendeerd op zitting.
Als gevolg van Coronamaatregelen is de behandeling ter zitting uitgesteld.
Op 27 mei 2020 heeft een telefonische zitting plaatsgevonden. Verschenen zijn eiseres en haar gemachtigde. Namens verweerder is voornoemde gemachtigde verschenen.

Overwegingen

1. Per 1 juli 2019 is in werking getreden de Huisvestingsverordening Den Haag 2019 (Gemeenteblad 2019, nr. 160878). Tussen partijen is niet in geschil dat op grond van overgangsrecht de Huisvestingsverordening Den Haag 2015-2019 (hierna: de Huisvestingsverordening) in deze zaak van toepassing is.
2. De relevante bepalingen zijn opgenomen in de bijlage. Deze maakt deel uit van de uitspraak.
3.1
Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen omdat niet is voldaan aan de zogeheten bovenliggende voorwaarde, neergelegd in artikel 29, eerste lid, onder g, van de Huisvestingsverordening, te weten dat de woningzoekende de betreffende situatie niet op een andere wijze kan oplossen. Volgens verweerder kan een groot deel van de problematiek (burenoverlast) in samenwerking met de verhuurder, Staedion, worden opgelost. Eiseres heeft niet aangetoond dat zij geprobeerd heeft om samen met de verhuurder, door middel van mediation haar woonproblemen op te lossen. Eiseres kan voor burenoverlast de politie inschakelen en kan zich wenden tot het juridisch loket. Daarnaast heeft eiseres niet aangetoond dat de woning medisch ongeschikt is.
3.2
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd, conform het advies van 8 oktober 2019 van de Adviescommissie bezwaarschriften (hierna: de Adviescommissie). Volgens verweerder heeft eiseres de problematische situatie onvoldoende aangetoond en niet aannemelijk gemaakt dat zij er alles aan gedaan heeft om de problematische woonsituatie op te lossen.
4. Eiseres heeft in de beroepsgronden, ingediend op 1 november 2019, samengevat weergegeven het volgende aangevoerd. Eiseres is buiten haar schuld en toedoen in haar huidige woonsituatie terecht gekomen en is niet in staat om het woonprobleem op te lossen. Staedion heeft ten onrechte gesteld dat andere buren niet hebben geklaagd over de buurvrouw van eiseres die de burenoverlast veroorzaakt. Ook de vorige bewoner op het adres van eiseres is verhuisd wegens geluidsoverlast. Eiseres kan niet naar een andere slaapkamer verplaatsen, want die kamer grenst aan de buitentrap, zodat daar overlast is van lopende mensen in het portiek. Die kamer is ook te klein en biedt dus geen oplossing. Staedion kan het probleem niet oplossen. Het onderzoek dat Staedion heeft verricht is ook niet betrouwbaar, omdat het overdag is verricht terwijl de geluidsoverlast juist ’s nachts plaatsvindt. Buurtbemiddeling heeft weinig zin daar eiseres in het verleden veelvuldig met de buurvrouw gesproken heeft in verband met de geluidsoverlast. Door de geluidsoverlast heeft eiseres gezondheidsproblemen gekregen en wordt de (bestaande) medische en psychische situatie van eiseres verergerd. Eiseres is bekend met PTSS en wordt onder andere behandeld door een psycholoog. Het is onbegrijpelijk waarom verweerder geen sociaal medisch advies heeft ingewonnen om de situatie van eiseres te beoordelen.
Bij brief van 28 november 2019 heeft eiseres stukken (van november 2019) van haar behandelend psycholoog [psycholoog] (hierna: de psycholoog), overgelegd en aangevoerd dat uit deze stukken blijkt dat het voor haar medische behandeling van essentieel belang is dat zij haar woonproblemen oplost, en dat anders haar behandelplan zal stagneren.
Bij brief van 30 december 2019 heeft eiseres een overzicht van de politiemeldingen die zij heeft gedaan (inzake (buren)overlast) in de periode van 22 februari 2018 tot en met
22 oktober 2019, overgelegd.
Bij brief van 15 januari 2020 heeft eiseres een brief van 7 januari 2020 van de
Parnassia Groep overgelegd, aangaande de psychische belastbaarheid van eiseres ten aanzien van werk en hulpverlening.
Bij brief van 3 maart 2020 heeft eiseres haar e-mail van 3 maart 2020 aan Staedion met een aantal van haar klachten, overgelegd.
5. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
6.1
Bij brief van 1 mei 2020 heeft eiseres gereageerd op het verweerschrift. Eiseres heeft aangevoerd dat zij zich onveilig voelt en voor mediation niet kan kiezen, omdat zij dat mentaal niet aankan. Zij slaapt inmiddels al maanden in de andere slaapkamer, maar blijft last van overlast hebben. Eiseres vindt dat zij zelf alles heeft gedaan om het probleem op te lossen en dat de enige strohalm voor haar een urgentieverklaring is.
6.2
Bij brief van 11 mei 2020 heeft eiseres nadere stukken overgelegd, te weten een verklaring van haarzelf, opnieuw een (vrijwel gelijkluidende) verklaring van de psycholoog en de behandelovereenkomst.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in het bestreden besluit op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat uit de door eiseres overgelegde stukken niet blijkt dat eiseres er alles aan heeft gedaan om de problematische situatie met haar buren op te lossen. Eiseres heeft ten tijde van verweerders besluitvorming niet met stukken onderbouwd haar stelling dat mediation in dit geval geen reële optie is, dan wel dat van eiseres vanwege haar medische situatie in redelijkheid niet kan worden verwacht om aan mediation mee te doen. Ook heeft eiseres in het kader van deze procedure niet door middel van stukken onderbouwd dat het aansprakelijk stellen van de verhuurder voor derving van huurgenot, in verband met haar psychische toestand niet van haar gevergd kan worden. Eiseres heeft voorts geen informatie van de politie overgelegd om aan te tonen wat de reacties van de politie op haar meldingen van burenoverlast zijn geweest. Ook heeft eiseres tot aan het bestreden besluit niet met medische stukken onderbouwd dat van een medische noodzaak tot verhuizen sprake is. Verweerder heeft de verklaring van de huisarts van 9 januari 2019 daartoe onvoldoende kunnen achten, nu deze verklaring niet door een onafhankelijke deskundige is opgesteld. Dit geldt eveneens met betrekking tot de overgelegde verklaring van Staedion van 24 mei 2019 en van de maatschappelijk werker (casemanager WMO) van 23 mei 2019. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat uit deze stukken niet blijkt dat eiseres met de betrokken functionarissen alles eraan gedaan heeft om het woonprobleem op te lossen.
De in beroep overgelegde stukken kunnen niet tot een ander oordeel leiden.
De psycholoog heeft in zijn brieven weliswaar aangegeven dat de woonproblemen een ernstige belemmering voor de psychologische behandeling van eiseres vormen en contra-indicatief zijn met betrekking tot de behandeling, maar hieruit blijkt niet dat eiseres ten tijde van het bestreden besluit niet in staat was om het woonprobleem op een andere wijze op te lossen dan wel dat zij vanwege haar psychische problemen niet in staat was om aan mediation mee te doen of de verhuurder aan te spreken op derving van huurgenot. Dit blijkt ook niet uit de overige in beroep overgelegde stukken.
7.2
Omdat eiseres niet voldoet aan de bovenliggende voorwaarde, dat zij de betreffende situatie niet op een andere wijze kan oplossen, heeft verweerder de aanvraag terecht niet inhoudelijk getoetst aan artikel 29, tweede lid, van de Huisvestingsverordening. Daarom behoeft hetgeen eiseres heeft aangevoerd ten aanzien van haar medische en sociale situatie in deze procedure geen bespreking. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 januari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:6).
7.3
Indien een woningzoekende niet aan de criteria voor een voorrangsverklaring voldoet, kan verweerder op grond van de hardheidsclausule van artikel 46 van de Huisvestingsverordening een voorrangsverklaring toekennen, indien naar zijn oordeel een strikte toepassing van de verordening, tot een onbillijkheid van overwegende aard zal leiden. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de situatie van eiseres zich niet zodanig onderscheidt van die van andere mensen in de regio die in een moeilijke situatie verkeren dat verweerder eiseres met voorrang boven de vele andere woningzoekenden in de regio een voorrangsverklaring had moeten toekennen.
De door eiseres in beroep overgelegde stukken kunnen ook in het kader van de hardheidsclausule niet tot een ander oordeel leiden. De rechtbank begrijpt dat de woonsituatie voor eiseres lastig is en haar teleurstelling door het formele traject, doch kan gezien hetgeen aan de besluitvorming ten grondslag is gelegd, niet anders dan tot het oordeel komen dat het bestreden besluit rechtmatig is genomen.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 2 juni 2020 door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van mr. I.N. Powell, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd
te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

BIJLAGE

Huisvestingsverordening Den Haag 2015-2019
Artikel 29
1. Voor zover woningzoekenden zelf een daartoe strekkend verzoek indienen, verlenen burgemeester en wethouders een voorrangsverklaring aan
woningzoekenden die:
[…]
g. hun betreffende situatie niet op een andere wijze kunnen oplossen.
[…]
2. Een voorrangsverklaring volgens het eerste lid wordt verleend:
[…].
b. indien een woonsituatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders door sociale en/of medische omstandigheden zodanig is verstoord dat levensgevaar voor één of meer leden van het huishouden dreigt dan wel dat één of meer leden van het huishouden zodanig geestelijk, emotioneel en/of lichamelijk belast is, dat volledige ontwrichting uit het geheel waar betrokkene deel van uitmaakt, optreedt en zelf niet in staat is dit op te lossen;
[…].
Artikel 46
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard, ten gunste van de aanvrager af te wijken van deze verordening.