Uitspraak
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van
30 januari 2020 in de zaak tussen
(gemachtigde: [A] ),
Rechtbank Den Haag
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, staat de vraag centraal of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd aan eiser. De zaak betreft een auto die op 23 mei 2019 om 12.43 uur geparkeerd stond aan een door de gemeente Den Haag aangewezen fiscale parkeerplaats. Tijdens een controle werd vastgesteld dat er geen parkeerbelasting was voldaan, wat leidde tot de naheffingsaanslag.
Eiser betoogde dat zijn auto met twee wielen op het trottoir stond geparkeerd, waardoor volgens hem geen sprake zou zijn van fiscaal parkeren, maar van een 'Mulder'-feit. De rechtbank oordeelde echter dat het enkele feit dat de auto deels op het trottoir stond, niet betekent dat er geen sprake was van parkeren in de zin van de Verordening parkeerbelastingen 2008. De rechtbank benadrukte dat eiser geparkeerd stond op een door de gemeente aangewezen parkeerplaats, en dat de wijze van parkeren zodanig was dat andere weggebruikers niet konden parkeren.
De rechtbank verwierp de argumenten van eiser en concludeerde dat hij parkeerbelasting verschuldigd was. Aangezien eiser de verschuldigde belasting niet had voldaan, was de naheffingsaanslag terecht opgelegd. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees een proceskostenveroordeling af. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 30 januari 2020, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.