ECLI:NL:RBDHA:2020:4411
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Verantwoordelijkheid voor opvang van onrechtmatig verblijvende vreemdelingen en de humanitaire ondergrens
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 5 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Ethiopische eiser en het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De eiser, die onrechtmatig in Nederland verblijft, verzocht om een voorlopige voorziening en had beroep ingesteld tegen de beslissing van de gemeente om zijn opvang in de Tijdelijke Opvang Ongedocumenteerden (TOO) te beëindigen. De gemeente stelde dat de opvang beëindigd kon worden omdat eiser een zwaar inreisverbod van tien jaar had gekregen, waardoor hij niet meer tot de doelgroep van het huidige opvangbeleid behoorde. De voorzieningenrechter oordeelde dat de staatssecretaris verantwoordelijk is voor de opvang van onrechtmatig verblijvende vreemdelingen en dat de gemeente niet verantwoordelijk is voor het bewaken van de humanitaire ondergrens van eiser. De rechter concludeerde dat de beëindiging van de opvang in overeenstemming was met het beleid en dat de verzoeker niet in aanmerking kwam voor opvang op grond van de Landelijke Vreemdelingenvoorziening (LVV). De voorzieningenrechter verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak benadrukt de rol van de staatssecretaris in de opvang van vreemdelingen met een zwaar inreisverbod en de consistentie van het beleid van de gemeente.