ECLI:NL:RBDHA:2020:4410

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 maart 2020
Publicatiedatum
19 mei 2020
Zaaknummer
AWB 20/1142 + AWB 20/1144
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid voor opvang van onrechtmatig verblijvende vreemdelingen en de humanitaire ondergrens

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 5 maart 2020, geregistreerd onder de zaaknummers AWB 20/1142 en AWB 20/1144, staat de verantwoordelijkheid van de gemeente Amsterdam voor de opvang van een onrechtmatig verblijvende vreemdeling centraal. De eiser, een Eritrese man geboren in 1993, heeft bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van zijn verblijf in de Tijdelijke Opvang Ongedocumenteerden (TOO) door de gemeente. De voorzieningenrechter oordeelt dat de gemeente niet verantwoordelijk is voor het bewaken van de humanitaire ondergrens van de eiser, aangezien de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid verantwoordelijk blijft voor de opvang van onrechtmatig verblijvende vreemdelingen. De eiser heeft een zwaar inreisverbod van tien jaar opgelegd gekregen, waardoor hij niet in aanmerking komt voor opvang onder het huidige beleid. De voorzieningenrechter concludeert dat de gemeente in overeenstemming met het beleid heeft gehandeld door de opvang van de eiser te beëindigen. De rechtbank wijst het beroep van de eiser ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak benadrukt de rol van de staatssecretaris in de opvang van vreemdelingen en de toepassing van het beleid met betrekking tot zwaar inreisverboden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/1142 (beroep) en AWB 20/1144 (verzoek)
[V-nummer]

uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 maart 2020 in de zaken tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedag] 1993, van Eritrese nationaliteit, eiser/verzoeker, hierna: eiser,
(gemachtigde: mr. I.J.M. Oomen)
en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,

verweerder,
(gemachtigde: mr. T.F. Baars).

Procesverloop

Bij brief van 30 september 2019 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de beslissing van 2 september 2019 van verweerder dat zijn verblijf in de Tijdelijke Opvang Ongedocumenteerden (TOO) per die datum wordt beëindigd. Dat bezwaar is bij besluit van 16 januari 2020 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld en om een voorlopige voorziening verzocht.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 28 februari 2020. Eiser en zijn gemachtigden zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van het verzoek om vrijstelling van het griffierecht
1. Eiser heeft verzocht om te worden vrijgesteld van de verplichting tot het betalen van griffierecht. Eiser heeft daartoe een verklaring omtrent inkomen en vermogen overgelegd. Gelet op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 februari 2015 [1] , is de rechtbank van oordeel dat het beroep op betalingsonmacht in deze zaak dient te worden gehonoreerd, zodat eiser is vrijgesteld van de verplichting tot het betalen van griffierecht.

Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening en het beroep

2. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gaat de voorzieningenrechter na of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de daarvoor vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de eiser dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
3. Op grond van artikel 8:86 van de Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. De voorzieningenrechter zal in deze zaak van deze bevoegdheid gebruik maken.
Het bestreden besluit
4. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf. Hij verblijft in de TOO aan de [adres] . Op de zitting bleek dat vanaf 3 maart 2020het verblijf van eiser in de TOO feitelijk wordt beëindigd. Verweerder heeft eiser laten weten dat de opvang wordt beëindigd, omdat eiser een zwaar inreisverbod van tien jaar is opgelegd. Hij behoort daarmee niet tot de doelgroep van het huidige beleid, [2] op grond waarvan vreemdelingen met een zwaar inreisverbod geen opvang meer krijgen. [3] Volgens verweerder is niet gebleken dat voor eiser een uitzondering moet worden gemaakt. Dit standpunt heeft verweerder bij het bestreden besluit gehandhaafd.
Standpunt eiser
5. Eiser voert – samengevat – aan dat verweerder hem moet opvangen omdat de verweerder verantwoordelijk is om de humanitaire ondergrens voor eiser te bewaken. Verweerder heeft deze verantwoordelijkheid op zich genomen door hem al jaren toe te laten tot de gemeentelijke opvangvoorzieningen. Daarbij stelt eiser dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (hierna: staatssecretaris) hem niet op zal vangen. De staatssecretaris heeft namelijk artikel 1-F van het Vluchtelingenverdrag [4] op hem van toepassing verklaard nadat hij zei dat hij kindsoldaat was. Daardoor geeft de staatssecretaris hem geen toegang tot de VBL [5] , omdat er geen uitzicht is op terugkeer vanwege ernstig risico als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. [6] Eiser voert verder aan dat het inreisverbod hem ten onrechte is opgelegd. Ook is vanwege de Terugkeerrichtlijn en rechtspraak van het Hof van Justitie van de EU [7] het categoriaal uitsluiten van vreemdelingen met een zwaar inreisverbod een ongerechtvaardigd onderscheid. Tot slot voert hij aan dat hij lijdt aan TBC waarvoor hij weer behandeld wordt, aldus eiser.
Standpunt verweerder
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de opvang van eiser in overeenstemming met het Uitvoeringsplan is beëindigd. Volgens het oude beleid – het Programma Vreemdelingen [8] – konden vreemdelingen met een zwaar inreisverbod, zoals eiser, geen aanspraak meer maken op opvang in de bed-bad-brood-voorziening (BBB). Daarom zijn zij in de TOO terechtgekomen. Maar met het huidige Uitvoeringsplan worden vreemdelingen die nu opvang krijgen gescreend of zij nog in aanmerking komen voor de TOO. Eiser behoort vanwege zijn inreisverbod niet tot de doelgroep van de Landelijke Vreemdelingenvoorziening [9] (LVV) en ook niet tot de doelgroep van het huidige Uitvoeringsplan. Daarom heeft verweerder de opvang beëindigd. Verder is het aan de staatssecretaris om te beoordelen of het inreisverbod ten onrechte is opgelegd, aldus verweerder.
Wie is verantwoordelijk voor het bewaken van de humanitaire ondergrens?
7.1
De voorzieningenrechter volgt eiser niet in zijn betoog dat verweerder verantwoordelijk is geworden voor het bewaken van de humanitaire ondergrens.
7.2
Uit uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [10] volgt namelijk dat de staatssecretaris verantwoordelijk is voor de opvang van niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdeling. Verder volgt uit die uitspraken dat de staatssecretaris. in beginsel met opvang in de vrijheidsbeperkende locatie (VBL) kan volstaan.
7.3
Dat betekent dat de staatssecretaris verantwoordelijk is voor het bewaken van de humanitaire ondergrens. Voor zover het juist is dat de staatssecretaris personen die hij artikel 1-F van het Vluchtelingenverdrag tegenwerpt geen opvang biedt in de VBL, ontslaat dat – gelet op de uitspraken van de Afdeling – de staatssecretaris niet om op andere wijze opvang te bieden. Daarbij heeft de gemachtigde van eiser op de zitting verklaard dat eiser zich nog niet tot de staatssecretaris heeft gewend voor opvang.
7.4.
Verder heeft de staatssecretaris eiser artikel 1-F van het Vluchtelingenverdrag tegengeworpen en hem daarom een zwaar inreisverbod opgelegd, zodat eiser bij de staatssecretaris moet zijn als hij dit niet terecht vindt. Uit het voorgaande volgt ook dat eiser zijn betoog dat vreemdelingen met een zwaar inreisverbod categoriaal niet mogen worden uitgesloten van opvang, niet bij verweerder maar bij de staatssecretaris moet voorleggen.
Mocht verweerder de opvang beëindigen?
8.1
Het voorgaande betekent dat het niet verweerder is die op basis van enige internationale of wettelijke verplichting is gehouden om voorzieningen op grond van het Programma Vreemdelingen te verlenen. Zoals uit de voorgenoemde uitspraak van de Afdeling volgt, is het Programma Vreemdelingen dan ook buitenwettelijk begunstigend beleid. [11] Volgens vaste rechtspraak dient een buitenwettelijk begunstigend beleid door de bestuursrechter terughoudend te worden getoetst met dien verstande dat wordt getoetst of een zodanig beleid op consistente wijze is toegepast. [12]
8.2
Niet in geschil is dat de staatssecretaris eiser een zwaar inreisverbod heeft opgelegd van tien jaar. Verweerder heeft allereerst in overeenstemming met het bij het Programma Vreemdelingen behorende Uitvoeringsplan gehandeld door het verblijf in de TOO te beëindigen omdat eiser een zwaar inreisverbod van tien jaar heeft. Anders dan eiser stelt, staat niet in het Uitvoeringsplan dat bij beëindiging van de opvang automatisch een melding of voordracht voor de LVV wordt gedaan. Op pagina 33 van het Uitvoeringsbesluit staat namelijk vermeld dat de vreemdelingen die in de opvang verblijven worden gescreend om zien of zij naar de nieuwe opvang kunnen. Uit het dossier volgt dat dit in het geval van eiser ook is gebeurd, maar vanwege het inreisverbod kwam eiser niet in aanmerking voor de LVV. Verweerder heeft hem dus in overeenstemming met zijn beleid eiser niet voorgedragen voor de LVV. Dat betekent dat verweerde de opvang mocht beëindigen.
8.3
Dat verweerder voor eiser blijkbaar altijd een uitzondering heeft gemaakt door hem verblijf te bieden in de BBB en daarna in de TOO terwijl hij daar geen recht op had, betekent niet dat verweerder deze eventuele gemaakte fout moet herhalen. Evenmin is verweerder daardoor verantwoordelijk geworden om voor hem de humanitaire ondergrens te bewaken.
De hoorzitting en het onbevoegd genomen besluit
9. Verder heeft eiser terecht betoogd dat niet alle gronden die in de hoorzitting in bezwaar zijn besproken, in het bestreden besluit zijn behandeld. De voorzieningenrechter is met verweerder van oordeel dat het netter was geweest om een passage te wijden aan eisers stelling dat hij aan TBC lijdt, maar dat dit niet de kern van het geschil betreft. Op de zitting heeft de gemachtigde van verweerder toegelicht dat de uitkomst van de zaak ook niet anders wordt. Omdat verweerder het beleid consistent heeft uitgevoerd, passeert de voorzieningenrechter dit gebrek.
10. Tot slot heeft de gemachtigde van eiser op de zitting de grond laten vallen dat het bestreden besluit niet namens het college van burgemeester en wethouders zou zijn genomen, zodat dit geen bespreking meer behoeft.
Conclusie
11. Het voorgaande betekent dat het beroep ongegrond is. Omdat is beslist op het beroep, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 20/1142
- verklaart het beroep ongegrond;
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 20/1144
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Otten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. Journée, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2020.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen de uitspraak in beroep kunnen partijen binnen vier weken na verzending van een afschrift van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.Het Programma Vreemdelingen, uitgewerkt in het Uitvoeringsplan 24-uursopvang ongedocumenteerden, vastgesteld op 11 december 2018 (Uitvoeringsplan).
3.Zie paragraaf 5.4.2, p. 18, van het Uitvoeringsplan: “Uitgesloten worden EU burgers, mensen met een verblijfsvergunning in een EU-land, burgers uit rijke landen (bijvoorbeeld VS en Japan) en mensen met een hoog inreisverbod (van 10 jaar of meer) of een ongewenst verklaring.”
4.Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (Verenigde Naties, 1951).
5.Vrijheidsbeperkende locatie.
6.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
7.Uitspraak van 26 juli 2017, Ouhrami v. Nederland, zaaknummer C-225/16.
8.Uitgewerkt in het Uitgewerkt Uitvoeringsplan Programma Vreemdelingen 2.0.
9.Landelijke Pilot waarin vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf worden begeleid naar een bestendige oplossing voor hun illegaal verblijf. Hiertoe heeft de gemeente Amsterdam op 2 april 2019 het Convenant Pilot-LVV in gemeente Amsterdam ondertekend.
10.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 26 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3415, en van 29 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1782.
11.Zie de eerder genoemde uitspraak van 29 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1782.
12.Zie bijvoorbeeld een uitspraak van de Afdeling van 14 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:476.