In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 13 mei 2020, hebben eisers, bestaande uit 22 cadetten van de Nederlandse Defensie Academie (NLDA), beroep ingesteld tegen de besluiten van de Staatssecretaris van Defensie. De primaire besluiten, genomen op 27 september 2018, hielden in dat de eisers met ingang van 27 juli 2018 waren bevorderd tot de rang van vaandrig/kornet. De bestreden besluiten, genomen op 18 of 19 maart 2019, verklaarden de bezwaren van de eisers niet-ontvankelijk en ongegrond. De rechtbank heeft de zaak behandeld in het licht van de uitbraak van het coronavirus, waarbij beide partijen toestemming gaven om de zaak op de stukken af te doen.
De rechtbank heeft overwogen dat de bevordering van de eisers tot kornet in overeenstemming is met de regelgeving, met name artikel 3:11 van de Voorlopige voorziening Uitvoeringsregeling AMAR (VV URAMAR). De eisers stelden dat zij op basis van het gelijkheidsbeginsel ook bevorderd moesten worden tot tweede luitenant, zoals hun collega’s die de Militair-Wetenschappelijke Officiersopleiding (MWO) hadden voltooid. De rechtbank oordeelde echter dat de verschillen in opleiding en de bijbehorende regelgeving rechtvaardigen dat de MWO-cadetten eerder worden bevorderd.
De rechtbank heeft de bestreden besluiten vernietigd voor zover deze de bezwaren van eisers primair niet-ontvankelijk verklaarden, maar heeft de besluiten in stand gelaten voor zover de bezwaren subsidiair ongegrond waren verklaard. De rechtbank heeft bepaald dat de Staatssecretaris het griffierecht van de eisers dient te vergoeden en heeft de proceskosten vastgesteld op € 787,50. De uitspraak is gedaan door rechter A.E. Dutrieux, in aanwezigheid van griffier J.A. Leijten, en zal later openbaar worden uitgesproken.