ECLI:NL:RBDHA:2020:4249

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 mei 2020
Publicatiedatum
12 mei 2020
Zaaknummer
NL20.9429
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling zonder rechtmatig verblijf en zicht op verwijdering naar Marokko

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 mei 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben, was op 23 april 2020 staande gehouden door ambtenaren van de vreemdelingenpolitie. De rechtbank oordeelt dat de staandehouding rechtmatig was, omdat er een redelijk vermoeden van illegaal verblijf bestond. Eiser had geen paspoort en kon niet aantonen dat hij op de juiste wijze Nederland was binnengekomen. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring noodzakelijk was om te voorkomen dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en de uitzettingsprocedure zou belemmeren.

Eiser voerde aan dat er geen zicht op verwijdering naar Marokko was vanwege de coronamaatregelen, maar de rechtbank oordeelt dat dit een tijdelijke belemmering is en dat er nog steeds mogelijkheden zijn voor uitzetting. De rechtbank heeft ook de belangenafweging van verweerder beoordeeld en concludeert dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de noodzaak van de bewaring. Eiser's verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen, en het beroep wordt ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt op 11 mei 2020.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.9429
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. R.C.
van den Berg),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. M. Lorier).

Procesverloop

Bij besluit van 23 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft op 29 april 2020 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 30 april 2020 een verweerschrift ingediend. Op 6 mei 2020 heeft eiser nog aanvullende gronden ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 mei 2020. Eiser heeft door middel van een videoverbinding deelgenomen aan de zitting, bijgestaan door I.K. Bensmail als tolk.
Zijn gemachtigde was ter zitting aanwezig. De gemachtigde van verweerder heeft door middel van een telefoonverbinding deelgenomen aan de zitting.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum] 2002.

De staandehouding

2. Eiser voert aan dat de staandehouding onrechtmatig is geweest, omdat de ambtenaren die belast waren met het toezicht op vreemdelingen zijn identiteit niet hebben vastgesteld. Het proces-verbaal staandehouding/overbrenging/ophouding van 23 april 2020
vermeldt wel dat hem om zijn identiteitsbewijs is gevraagd, maar niet dat de ambtenaren ook daadwerkelijk hebben waargenomen dat hij zich heeft gelegitimeerd.
3. Deze beroepsgrond faalt. Artikel 50, eerste lid, van de Vw geeft bedoelde ambtenaren de bevoegdheid om iemand staande te houden ter vaststelling van zijn identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie, als er ten aanzien van die persoon feiten of omstandigheden zijn die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf van die persoon opleveren. Uit het proces-verbaal van 23 april 2020 blijkt dat dit redelijk vermoeden bestond op basis van het vertrekdossier dat ten aanzien van eiser was aangemaakt. Bij confrontatie met eiser werd hij door de ambtenaren herkend aan de hand van een foto uit dit dossier. Daar komt bij dat eiser tegenover één van de ambtenaren desgevraagd zijn identiteit mondeling heeft bevestigd. De combinatie van deze feiten en omstandigheden leverden op dat moment een redelijk vermoeden van illegaal verblijf van eiser op. Op basis daarvan kon eiser worden staandegehouden. Het is verder niet van belang of eiser een legitimatiebewijs heeft getoond.

De gronden van de maatregel

4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
Bij brief van 30 april 2020 heeft verweerder de lichte gronden onder 4a en 4e prijsgegeven.
5. Eiser betwist alle bewaringsgronden. Verweerder kan bij de zware gronden die hij aan de maatregel van bewaring ten grondslag legt, volstaan met een toelichting waaruit de feitelijke juistheid van die gronden blijkt.3 Naar het oordeel van de rechtbank is bij grond 3a duidelijk toegelicht dat verweerder op goede gronden vermoedt dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen. Eiser kon namelijk geen paspoort overleggen, waardoor het niet mogelijk was om te controleren of eiser op de voorgeschreven wijze was ingereisd. Dat die inreis inmiddels een aantal jaren geleden heeft plaatsgevonden, doet niet
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3 Dit volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
af aan de feitelijke juistheid van deze grond.4 Ook grond 3b is feitelijk juist. In de maatregel heeft verweerder toegelicht dat eiser op 31 oktober 2019 met onbekende bestemming is vertrokken. Ook ten aanzien van deze grond geldt dat de omstandigheid dat eiser zich nadien weer heeft gemeld bij verweerder, niet afdoet aan de feitelijke juistheid van de grond. De bewaringsgronden onder 3a en 3b zijn samen voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich opnieuw aan het toezicht zal onttrekken. De omstandigheid dat eiser voor de inbewaringstelling in het AZC verbleef en voor verweerder bereikbaar was, neemt die vrees voor onttrekking niet weg. Nu de gronden 3a en 3b de maatregel al kunnen dragen, laat de rechtbank de overige gronden van de bewaring onbesproken. De beroepsgrond slaagt niet.
Zicht op verwijdering
6. Eiser voert aan dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is. Vanwege de coronacrisis vinden er geen presentaties in persoon bij de Marokkaanse autoriteiten plaats en deze autoriteiten zullen geen laissez-passer (lp) afgeven op basis van een schriftelijke presentatie. Ook geldt dat het Marokkaanse luchtruim is gesloten.
7. In hetgeen eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is. Blijkens de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 10 december 20195 en van de ABRvS van
24 december 20196 zijn er geen aanknopingspunten dat Marokko in algemene zin weigert om lp’s te verstrekken. De lp-aanvraag van eiser is op 29 april 2020 doorgezonden naar de Marokkaanse ambassade in Amsterdam. Niet uitgesloten is dat ten behoeve van eiser een lp zal worden verstrekt. Hierdoor neemt de rechtbank vooralsnog aan dat het zicht op uitzetting van eiser naar Marokko binnen een redelijke termijn niet ontbreekt. Dat Marokko zijn luchtruim heeft gesloten, is nu nog aan te merken als een tijdelijke belemmering. Naar het zich nu laat aanzien, zal deze situatie vooralsnog tot 1 juni 2020 voortduren. Naar het oordeel van de rechtbank is dit niet een dermate lange termijn. Voor het oordeel dat de uitzetting van eiser niet binnen een redelijke termijn kan plaatsvinden, is daarom op dit moment geen aanleiding. De rechtbank sluit voor dit oordeel aan bij de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 29 april 2020.7
Lichter middel
8. Eiser voert aan dat verweerder er bij de belangenafweging geen blijk van heeft gegeven rekening te hebben gehouden met zijn jonge leeftijd. Eiser houdt zelfs de mogelijkheid open dat zijn geboortedatum onjuist is en dat hij op dit moment nog minderjarig is. Volgens eiser heeft verweerder dus een onjuiste belangenafweging gemaakt.
9. De rechtbank volgt eiser niet in diens stelling dat hij nog minderjarig zou zijn. Bij het gehoor voor zijn inbewaringstelling op 23 april 2020 heeft hij aangegeven dat hij in 2002 is geboren. Na een korte aarzeling heeft hij desgevraagd ook ter zitting bevestigd dat hij in 2002 (en niet in 2003) is geboren. Deze gang van zaken maakt zijn stelling ter zitting dat hij mogelijk tóch nog minderjarig zou zijn niet aannemelijk. De rechtbank acht het
verder van belang dat eiser voorafgaand aan zijn inbewaringstelling de gelegenheid heeft gehad om alles aan te dragen wat volgens hem relevant was voor de beoordeling die verweerder moest maken. In dat verband heeft eiser zijn leeftijd niet als relevante omstandigheid genoemd. Daarbij is het niet van belang dat verweerder hiernaar niet expliciet heeft gevraagd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht niet voor een lichter middel heeft gekozen dan de inbewaringstelling. Verweerder heeft afdoende gemotiveerd waarom hij de maatregel van bewaring noodzakelijk vond. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
De situatie in het detentiecentrum
10. Eiser voert verder aan dat het gelet op het coronavirus niet langer verantwoord is om in het detentiecentrum te verblijven. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiser verwezen naar een brief van onder andere Amnesty International en Meldpunt Vreemdelingendetentie van 28 april 2020 waarin de Tweede Kamer wordt opgeroepen om vreemdelingen in het detentiecentrum vrij te laten vanwege het coronavirus.
10. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser geen specifieke en zwaarwegende belangen of omstandigheden heeft aangevoerd die het voortduren van de maatregel voor hem onrechtmatig maken. De stukken die eiser heeft overgelegd zien niet op zijn persoonlijke situatie. Daarnaast heeft verweerder gewezen op de preventieve maatregelen die door de Dienst Justitiële Inrichtingen in het detentiecentrum worden genomen om de verspreiding van het coronavirus te voorkomen.8 In deze bijzondere situatie neemt verweerder dus de nodige maatregelen die noodzakelijk zijn in het algemeen belang, waaronder ook dat van eiser. De beroepsgrond slaagt daarom niet.

Conclusie

12. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier.
8
https://www.dji.nl/pers-media/nieuws/2020/dji-treft-preventieve-corona-maatregelen.aspx
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
11 mei 2020

Documentcode: DSR11565385

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.