Overwegingen
1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1994.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 25 oktober 2019 (in de zaak NL19.24361) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert aan dat er geen zicht op uitzetting is naar Marokko binnen afzienbare tijd. In de praktijk blijkt dat de Marokkaanse ambassade zelden laissez-passers (lp) verstrekt. Uit de door verweerder overgelegde voortgangsrapportage blijkt ook dat verweerder regelmatig tevergeefs rappelleert bij de Marokkaanse ambassade. Eiser is van mening dat het, na vier maanden bewaring, niet reel is om te verwachten dat er op korte termijn alsnog een lp zal worden verstrekt. Verder voert eiser aan dat er thans nog een bezwaarprocedure loopt tegen de afwijzing van een reguliere aanvraag op grond van artikel 8 van het EVRM. Voorts merkt eiser op dat hij kan verblijven op het adres van zijn partner en kind in Nederland.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Met betrekking tot eisers betoog dat het zicht op uitzetting naar Marokko ontbreekt, overweegt de rechtbank dat zij in haar uitspraak van 6 juni 2019
(ECLI:NL:RBDHA:2019:5787) heeft geoordeeld dat verweerder met de door hem op dat moment verstrekte gegevens voldoende heeft onderbouwd dat het zicht op uitzetting naar Marokko in het algemeen niet ontbreekt. Nu deze gegevens betrekking hebben op de periode tot 31 mei 2019 heeft de rechtbank, gelet op de door eiser aangevoerde beroepsgronden, verweerder op 26 november 2019 verzocht het zicht op uitzetting naar Marokko, aan de hand van een drietal vragen, nader te onderbouwen. Bij brief van 3 december 2019 heeft verweerder de rechtbank, in antwoord op de vragen van de rechtbank, het volgende bericht:“1)Hoeveel LPs zijn er aangevraagd bij en afgegeven door de Marokkaanse autoriteiten sinds 31 mei 2019 tot heden?Er zijn in de gevraagde periode 137 laissez-passers aanvragen bekend gesteld en er zijn nul laissez-passers aan de DT&V afgegeven. Er zijn echter in deze
periode wel twee laissez-passers afgegeven aan veemdelingen die door de
DT&V zijn gepresenteerd. Eén laissez-passer is aan betrokkene zelf afgegeven
en de ander is aan IOM afgegeven, daar betrokkene na presentatie door DT&V
heeft aangegeven vrijwillig terug te willen.
2)
Hoeveel presentaties in persoon hebben er plaatsgevonden bij de Marokkaanse autoriteiten sinds 1 augustus 2018 tot heden?Er zijn in de gevraagde periode elf dagen geweest waarop presentaties hebben
plaatsgevonden. Per presentatiedag worden gemiddeld tien vreemdelingen
ingepland voor een presentatie in persoon.
3)
Hoeveel vreemdelingen zijn er sinds 1 augustus 2018 tot heden naar Marokko uitgezet en hoeveel van die vreemdelingen waren er ongedocumenteerd?Er zijn elf vreemdelingen uitgezet naar Marokko, negen in bezit van een
paspoort en twee op een luchtvaartclaim.
7. Voorts heeft verweerder opgemerkt dat de meeste lp’s in november 2019 zijn afgegeven. Verder benadrukt verweerder dat op verschillende niveaus contacten bestaan aangaande terugkeer tussen de Nederlandse overheid en de Marokkaanse autoriteiten, zowel in Nederland als in Marokko. Zowel in meer algemene zin als op dossierniveau als daartoe aanleiding bestaat. Op 28 november 2019 heeft in Marokko conferentie plaatsgevonden, georganiseerd door DT&V Dienst Internationale Aangelegenheden, waarbij de Consuls-Generaal en de contactpersonen van de vier consulaten van Marokko aanwezig waren. Op maandag 2 december 2019 heeft een ontmoeting tussen de Marokkaanse
ambassadeur en Directeur Dienst Internationale Aangelegenheden plaatsgevonden. Gelet op voornoemde stelt verweerder zich op het standpunt dat het zicht op uitzetting naar Marokko in algemene zin, maar ook in onderhavige zaak, nog aangenomen dient te worden. Daarbij benadrukt verweerder dat het op de weg van eiser ligt om volledig en actief mee te werken aan de vaststelling van zijn nationaliteit, identiteit en verkrijging van een lp.
8. Eiser heeft in zijn reactie van 6 december 2019 aangevoerd dat het zicht op uitzetting naar Marokko ontbreekt en heeft hiertoe het volgende aangevoerd. Ten aanzien van verweerders antwoord op de eerste vraag blijkt dat er geen lp’s zijn afgegeven, tenzij op basis van vrijwillige terugkeer. Op de tweede vraag heeft verweerder niet concreet geantwoord hoeveel presentaties er hebben plaatsgevonden. Ten aanzien van het antwoord op de derde vraag blijkt dat er in zes maanden tijd feitelijk alleen personen zijn uitgezet met een paspoort, geen ongedocumenteerde vreemdelingen. Verweerder heeft met betrekking tot de verstrekking van de lp in november 2019 niet aangegeven of dit al dan niet een ongedocumenteerde vreemdeling was, dit op basis van vrijwilligheid was, er een presentatie heeft plaatsgevonden en hoe lang de vreemdeling op de afgifte van de lp heeft moeten wachten. Wat betreft de contacten tussen Nederland en de Marokkaanse autoriteiten stelt eiser dat dit niet heeft geleid tot concrete afspraken. Uit het bericht van de NOS van
5 december 2019 volgt dat Marokko de afspraak met de Staatssecretaris heeft geannuleerd. Gelet hierop zijn er op korte termijn geen betere afspraken te verwachten over terugkeer.
9. De rechtbank is, anders dan eiser, van oordeel dat verweerder met de hiervoor gegeven toelichting genoegzaam heeft onderbouwd dat het zicht op uitzetting naar Marokko in het algemeen niet ontbreekt. Eisers beroepsgrond faalt in zoverre dan ook. Voor zover eiser heeft aangevoerd dat in zijn geval het zicht op uitzetting ontbreekt omdat uitsluitend lp’s worden afgegeven aan vreemdelingen die meewerken aan hun uitzetting, overweegt de rechtbank voorts als volgt. Op eiser rust de rechtsplicht Nederland te verlaten. Deze plicht brengt onder meer mee dat hij actieve en volledige medewerking aan zijn uitzetting dient te verlenen. De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat eiser die medewerking verleent. Nu voorts uit de door verweerder verstrekte gegevens blijkt dat de Marokkaanse autoriteiten voldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen van de voor uitzetting benodigde documenten, bestaat er geen grond voor het oordeel dat zij – indien eiser zijn medewerking verleent – geen lp op zijn naam willen verstrekken. Blijkens de door partijen ter zitting gegeven toelichting is dit ook niet in geschil. Onder die omstandigheden bestaat geen grond voor het oordeel dat in het geval van eiser zicht op uitzetting ontbreekt. De enkele omstandigheid dat verweerder meerdere keren heeft gerappelleerd bij de Marokkaanse autoriteiten op de op 14 augustus 2019 ingediende lp-aanvraag, is onvoldoende voor een ander oordeel.
10. Voor zover eiser betoogt dat verweerder een lichter middel dient toe te passen omdat hij een verblijfplaats heeft bij zijn partner en kind en hij een reguliere procedure heeft lopen, kan de rechtbank eiser hierin niet volgen. Uit de door eiser aangevoerde omstandigheden blijkt niet dat verweerder niet meer kan uitgaan van het risico op onttrekking aan het toezicht dat reeds in rechte is vastgesteld bij uitspraak van 25 oktober 2019 (NL19.24361).
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.