ECLI:NL:RBDHA:2020:4231

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 april 2020
Publicatiedatum
12 mei 2020
Zaaknummer
Awb 20/1454
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening voor visum kort verblijf in verband met gezondheidsredenen

In deze zaak verzoekt een Gambiaanse man om een visum voor kort verblijf in Nederland om zijn vriendin te bezoeken, die in Nederland woont. De man heeft eerder een visum aangevraagd, maar deze aanvraag is afgewezen. De voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag heeft op 1 april 2020 uitspraak gedaan in deze zaak. De man stelt dat zijn vriendin's vader in slechte gezondheid verkeert en dat hij dringend naar Nederland moet komen. De voorzieningenrechter oordeelt echter dat er redelijke twijfel bestaat over de relatie tussen de man en zijn vriendin, evenals over zijn intentie om tijdig naar Gambia terug te keren. De rechtbank wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat de man niet voldoende bewijs heeft geleverd om zijn claims te onderbouwen. De voorzieningenrechter benadrukt dat de man in zijn eerdere visumaanvraag tegenstrijdige informatie heeft verstrekt, wat de twijfels van de verweerder versterkt. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is om de gevraagde voorziening te treffen, en dat er geen proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht nodig is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/1454
[V-Nummer]
uitspraak van de voorzieningenrechter voor vreemdelingenzaken van 1 april 2020 in de zaak tussen

[verzoeker] ,

geboren op [geboortedatum] 1981, van Gambiaanse nationaliteit, verzoeker
(gemachtigde: mr. V. Sarkisian),
en
de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder
(gemachtigde: A.J. Philipse).

Procesverloop

Op [datum] 2019 heeft verzoeker bij de Nederlandse vertegenwoordiging in Dakar, Senegal, verzocht om de afgifte van een visum voor kort verblijf voor bezoek aan mevrouw [naam 1] (referente). Bij op 28 november 2019 bekend gemaakt besluit, heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 5 februari 2020 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 20 februari 2020 heeft de rechtbank het beroepschrift van verzoeker ontvangen. Verzoeker heeft daarnaast gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen, er toe strekkende dat verzoeker wordt beschouwd als ware hij in het bezit van het gevraagde visum.
Het onderzoek ter zitting voor zowel het beroep als het verzoek om een voorlopige voorziening, was gepland voor 17 april 2020. Op 19 maart 2020 heeft verzoeker de rechtbank nader bericht over de spoedeisendheid van het verzoek. Hij vraagt daarbij om het verzoek en het beroep buiten zitting en met spoed te behandelen. Vanwege de door verzoeker gestelde spoedeisendheid, en gelet op de zeer beperkte zittingsruimte in verband met de maatregelen die zijn getroffen in verband met de uitbraak van het corona-virus, heeft de rechtbank besloten om zonder zitting uitspraak te doen op het verzoek om een voorlopige voorziening. Ook verweerder heeft hiervoor toestemming gegeven. De op de zitting van 17 april 2020 geplande behandeling van het beroep zal worden verdaagd.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Verzoeker heeft de Gambiaanse nationaliteit. Hij woont in Gambia. Verzoeker wenst een bezoek te brengen aan referente en heeft daartoe het visum voor kort verblijf gevraagd. Als garantsteller treedt op [naam 2] , vader van referente. Vanwege de slechte gezondheid van de vader van referente, heeft deze zaak bijzondere spoed gekregen.
Standpunt verweerder
2.1
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoeker niet voor visumverlening in aanmerking komt. Verweerder twijfelt aan de relatie tussen verzoeker en referente. Ook stelt verweerder dat niet voldoende aannemelijk is geworden dat verzoeker tijdig naar Gambia zal terugkeren. Blijkens het bestreden besluit vindt verweerder hierbij van belang dat verzoeker eerder, in december 2018, om een visum voor kort verblijf heeft gevraagd om een vriend in Nederland te bezoeken, en bij die aanvraag informatie heeft gegeven die niet is te rijmen met de informatie die hij bij de onderhavige aanvraag heeft gegeven. Zo heeft verzoeker in die eerdere visumprocedure verklaard hij in Gambia een duurzame relatie en trouwplannen heeft. In de toelichting op de huidige aanvraag echter, staat dat referente en verzoeker elkaar al in november 2016 in Gambia hebben ontmoet en dat het sinds augustus 2017 een liefdesrelatie is geworden.
2.2
De twijfel aan de tijdige terugkeer heeft verweerder gestoeld op de overweging dat verzoeker zijn sociale binding met Gambia onvoldoende heeft aangetoond. Hij is 38 jaar oud en heeft in Gambia geen partner of kinderen. Hij heeft niet aangetoond dat hij met naaste familieleden samenwoont en ook niet dat zijn ouders van hem afhankelijk zijn. De financiële bijdrage die hij geeft voor de opvoeding en scholing van zijn zussen, kan hij op afstand voortzetten. Ook over zijn naaste familieleden heeft verzoeker niet eenduidig verklaard, aldus verweerder. Hij stelde bij de eerste visumaanvraag één broer en vier zussen te hebben en stelt thans twee broers en negen zussen te hebben.
2.3
Ook de economische binding met Gambia acht verweerder te gering, omdat verzoeker niet heeft aangetoond dat hij een regelmatig en substantieel inkomen heeft. De salarisstroken en brieven van zijn werkgever tonen niet aan dat verzoeker het salaris daadwerkelijk ontvangt. Verweerder wijst ook hier naar de eerste visumaanvraag waarbij aan de(zelfde) salarisstroken werd getwijfeld. Het bezit van onroerend goed en een auto bindt verzoeker onvoldoende aan Gambia.
Standpunt verzoeker
3.1
Verzoeker en referente hebben elkaar in 2016 ontmoet en hebben sinds 2017 een relatie. Referente is al vijf keer in Gambia geweest. Zij en verzoeker willen samen verder door het leven. Referente wil nu heel graag dat verzoeker kennis maakt met haar leefomgeving, haar gezin en haar vader. Haar vader is te ziek om te reizen. Zijn medische situatie is nu zodanig dat dringende overkomst van verzoeker is gewenst.
3.2
Verzoeker meent dat het bestreden besluit geen stand kan houden. Hij licht dat als volgt toe. Met de geschetste reden van de gewenste overkomst van verzoeker is het doel van het verblijf duidelijk. Voorts heeft verzoeker, anders dan verweerder stelt, wel degelijk zijn relatie met referente aangetoond. Verzoeker wijst op de bewijzen van de bezoeken van referente aan Gambia, de foto’s, de WhatsApp-berichten en de verklaringen van referente, haar dochters en haar vader die de duurzame relatie bevestigen. Verweerder heeft niet duidelijk gemaakt waarom deze informatie niet genoeg zou zijn om de relatie aan te tonen.
Het is onzorgvuldig dat verweerder niet een hoorzitting heeft gehouden, zeker nu verweerder pas in het bestreden besluit heeft geconcretiseerd dat de relatie onvoldoende zou zijn aangetoond. Verzoeker wijst in dat verband op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 26 juni 2019 [1] , waarin werd overwogen dat verweerder ten onrechte niet de gelegenheid had geboden om bij een gehoor het bezwaarschrift en daarmee de relatie in kwestie, nader toe te lichten.
3.3
De reden dat verzoeker in zijn eerdere visumaanvraag niet verklaard heeft over zijn relatie met referente, is omdat hij op eigen kracht naar Nederland wilde komen om haar te verrassen. Verzoeker had bovendien ten tijde van zijn eerdere visumaanvraag nog tijd nodig om zijn gevoelens voor referente aan zijn toenmalige vriendin te vertellen; hierdoor is er een overlap ontstaan van beide relaties.
3.4
Ook de afwijzingsgrond van onvoldoende binding met Gambia, is onterecht, aldus verzoeker. Verzoeker is geboren en getogen in Gambia. Zijn ouders en zijn elf broers en zussen wonen er. De vermelding in zijn eerdere visumaanvraag dat hij vijf broers en zussen heeft, was een verschrijving. Verzoeker beroept zich op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 29 juli 2019 [2] , waaruit blijkt dat ook een alleenstaande zonder zorgtaken voor naaste familieleden, voldoende sociale binding met het land van herkomst kan hebben. Overigens draagt verzoeker wel degelijk financieel bij aan het onderhoud van zijn familie, zoals hij al in bezwaar heeft aangetoond. Die financiële ondersteuning kan niet op afstand plaatsvinden, zoals verweerder stelt, want verzoeker heeft daarvoor immers zijn baan (in loondienst) in Gambia nodig. Verzoekers werkzaamheden binden hem ook economisch aan Gambia. Omdat betalingen in Gambia doorgaans contant plaatsvinden, kan van verzoeker niet worden verlangd dat hij zijn inkomsten bewijst met bankafschriften. Verzoeker wijst op de bewijzen van zijn inkomen die hij al in de bezwaarfase heeft overgelegd en op de aanvullende in beroep overgelegde stukken. Verweerder heeft in vele zaken het bezit van onroerend goed van belang geacht, zodat verweerder in dit geval ten onrechte overweegt dat verzoeker zijn onroerend goed vanuit Nederland kan beheren.
Verzoeker meent voorts dat er geen objectieve aanknopingspunten zijn op grond waarvan moet worden gevreesd dat hij niet tijdig naar Gambia zal terugkeren. Verzoeker is bovendien bereid om een retourticket te tonen, zich bij terugkeer te melden en een garantiesom te deponeren.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
4.1
De voorzieningenrechter stelt voorop dat hetgeen verzoeker vraagt in deze voorlopige voorzieningenprocedure, feitelijk geen voorlopig karakter heeft. Uit het systeem van de wet- en regelgeving volgt dat een vreemdeling in zijn land van herkomst een visum voor kort verblijf aan moet vragen, voordat hij de Europese Unie (waaronder Nederland) kan inreizen. Indien nu de voorlopige voorziening wordt toegewezen zal verzoeker Nederland in kunnen reizen zodat de feitelijke situatie ontstaat die hij met zijn aanvraag beoogd heeft. De gevolgen van een toewijzing van de voorlopige voorziening zijn dan ook onomkeerbaar. Dit brengt met zich mee dat alleen in zeer bijzondere omstandigheden of in klemmende situaties aanleiding kan bestaan om te bepalen dat verweerder een aanvrager, in afwachting van een uitspraak in de bodemprocedure, moet beschouwen als ware hij in het bezit van een visum. Niet in geschil is dat in dit geval van een klemmende situatie sprake is, vanwege de gezondheidstoestand van de vader van referente, zodat moet worden bezien of aanleiding bestaat de gevraagde voorziening te treffen.
4.2
Bij de beoordeling of er een redelijke twijfel bestaat over het voornemen van de aanvrager om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum komt verweerder een zekere beoordelingsruimte toe (zie de, ook al door verweerder aangehaalde, uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 december 2013, inzake Koushkaki, C-84/12, www.curia.eu). De rechter kan dit oordeel van verweerder slechts terughoudend toetsen.
4.3
Verzoeker stelt terecht dat hij uitgebreide informatie heeft gegeven over de relatie met referente en over zijn sociale en economische binding met Gambia. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de redelijke twijfel van verweerder over de relatie en de tijdige terugkeer van verzoeker naar Gambia, niettemin gerechtvaardigd. Daarbij is het volgende van belang.
4.4
Niet in geschil is dat verzoeker eerder een visumaanvraag heeft gedaan. Deze aanvraag is afgewezen en deze afwijzing staat vast. Verzoeker heeft in deze aanvraag, zoals verweerder heeft geschetst en hierboven onder 2.1 is weergegeven, informatie verschaft die niet is te rijmen met de informatie die hij bij de onderhavige aanvraag heeft verschaft. De verklaring die verzoeker hiervoor in de gronden bij het verzoek heeft gegeven, overtuigt niet. De vraag waarom verzoeker de eerste keer een ander aantal zussen en broers heeft genoemd dan bij deze aanvraag, blijft onbeantwoord. Dat van een verschrijving sprake is, in antwoord op een zo eenvoudige vraag, is weinig aannemelijk. De gemotiveerde twijfel die verweerder bij de eerste visumaanvraag had aan de inkomensgegevens van verzoeker, heeft verzoeker onweersproken gelaten. Ook de verklaring die verzoeker heeft gegeven voor het niet noemen van zijn relatie met referente in zijn eerdere aanvraag, volstaat niet. Verzoeker en referente stellen immers elkaar al sinds 2016 te kennen en al sinds 2017 een relatie te hebben. Het is dan weinig overtuigend dat verzoeker in december 2018 (toen hij zijn eerdere visum aanvroeg) nog steeds tijd nodig zou hebben gehad om zijn gevoelens voor referente aan zijn toenmalige vriendin te vertellen.
4.5
De uitspraken waar verzoeker zich op heeft beroepen, maken deze overwegingen niet anders. De zaken waarvan in die uitspraken sprake was, tonen wel veel overeenkomsten met de zaak van verzoeker, maar in geen van deze uitspraken was sprake van door de aanvrager gegeven tegenstrijdige informatie over essentiële of op basale punten.
5. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat er geen aanleiding bestaat de gevraagde voorziening te treffen.
6. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W.M. Giesen, rechter, in aanwezigheid van mr. C.C.H. Hersbach, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 april 2020.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Gepubliceerd op Rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:RBDHA:2019:9616.
2.Gepubliceerd op Rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:RBDHA:2019:7817.